Nacht in Parijs(21)
Chantal nam de bocht naar de avenue de Wagram – aangezien haar duopassagier niet durfde mee te geven niet zo hard als ze zou willen – om op het rechte stuk flink op te trekken. De Piaggio Beverly 125 was haar eerste grote aankoop geweest toen ze weer in Parijs was komen wonen. Voor haar geen overvolle, stinkende metro’s of bussen meer, geen parkeerproblemen of files. Een beetje Parijzenaar verplaatste zich per scooter of motor. Inmiddels domineerden de Piaggio’s, Vespa’s, Gilera’s en andere gemotoriseerde tweewielers het straatbeeld.
Ze draaide de boulevard de Courcelles op. Links lag Hotel Lexia. Chantal wees ernaar, maar er kwam geen reactie van Naomi. Waarschijnlijk durfde die niet eens te kijken, bang om van de scooter te vallen. Even verderop, aan de rechterzijde, week de bebouwing en lag het Parc de Monceau. Chantal reed naar het midden van de boulevard en wachtte om links af te slaan. Vanuit de verte was het huis al te zien, een meter of honderd verder, op de hoek van het tweede huizenblok, als een witte taart, de façade fel oplichtend in de zon.
Toen ze de rue de Prony inreed, viel haar de grijze bestelbus op, dubbel geparkeerd voor het huis, met de neus haar kant op. Automatisch minderde ze vaart. Van achter de bus kwamen twee mannen tevoorschijn, de een van links, de ander van rechts, die gelijktijdig instapten, waarna het busje snel optrok. Onwillekeurig wierp ze een blik naar links. De man achter het stuur droeg een zonnebril en had donker haar dat tot op de schouders viel. De andere man, op de passagiersstoel, kon ze niet zien. Het motorgeluid stierf weg tussen de gevels. De straat was weer vrij. Geen ander verkeer, geen voetgangers.
Stapvoets reed Chantal langs het witte huis. Naast het bordje met ‘30’ bevond zich de hoofdingang van het pand. Een hoge deur met glas en smeedijzer in art-decostijl en daarboven een rozetraam met hetzelfde sierlijke smeedijzer. Terwijl ze voelde hoe Naomi zich nog meer vastklampte, wierp Chantal een blik op de pui links van de ingang. Een dubbele deur met identiek smeedijzer, aan weerszijden imitatie Griekse zuiltjes en smalle hoge ramen, waarachter ze het kantoor van Formosa vermoedde. Nergens een naambordje. Ondanks de gunstige zonnestand lukte het haar niet naar binnen te kijken. Ze reed tot het eerstvolgende kruispunt, stopte op de hoek voor een restaurant en wachtte tot Naomi van de scooter was geklommen.
‘Was dat het huis?’ vroeg Chantal terwijl ze schuin naar de overkant wees. ‘Het witte huis op de hoek?’
Naomi knikte zonder op te kijken. Ondanks de grote zonnebril was de angst van haar gezicht af te lezen.
‘Door welke deur ben je naar binnen gegaan?’
‘De deur met het nummerbordje.’ Haar hand schoot naar haar mond alsof ze ieder moment over haar nek kon gaan. ‘Nummer dertig. En nu wil ik hier zo snel mogelijk weg. Alsjeblieft.’
Milos rijdt. Het zonlicht dat tussen de populieren valt, werpt hinderlijke vlekken op het asfalt. Licht en donker, donker en licht. Alsof het niet al vermoeiend genoeg is, flitsen op de meest onverwachte momenten scooters en motoren tussen de auto’s door. Er loopt zweet langs zijn rechterslaap. Niets meer gewend, denkt hij. Rust roest.
‘Gaat het?’
Hij knikt naar de opdrachtgever naast hem.
‘Je zweet.’
Uit de stem spreekt spot.
Milos zwijgt. Nogal wiedes dat hij zweet. Het komt ook door die idiote pruik die hij na het huren van het bestelbusje bij La Samaritaine heeft moeten kopen. Twee pruiken en twee belachelijk grote zonnebrillen en twee paar handschoenen. Ze zien eruit als foute acteurs in een foute Amerikaanse film, een stelletje freaks dat een bank gaat overvallen. Veel te opzichtig. Het is vragen om problemen. Vanaf de eerste seconde is hij ervan overtuigd dat deze operatie alleen maar problemen gaat opleveren. Alles moet snel. Er moet voortdurend worden geïmproviseerd. Als Milos ergens een broertje dood aan heeft, is het improviseren.
Hij werpt een snelle blik naar rechts. De opdrachtgever lijkt geen last van de pruik te hebben. Geen druppeltje zweet te bekennen. Op zijn schoot houdt hij een tomtom, maar het geluid heeft hij uitgezet. Milos voelt zijn woede weer opwellen. Het liefst zou hij hem een kogel door de kop jagen en bij de eerste de beste vuilstortplaats dumpen. Maar het zal niets veranderen.
Nog geen twee uur geleden. Pierre, de bar tabac op de hoek van de boulevard de Magente en de boulevard de Strasbourg. Een tafeltje achterin, uit het zicht. Milos had zich voorgenomen om de opdracht, wat die ook mocht zijn, te weigeren. Hij was naar Parijs gekomen om zijn respect te tonen voor de opdrachtgever en daarna te proberen om de zaak af te kopen, hoeveel het ook zou kosten. Maar nog voor hij iets kon voorstellen werd hem een map toegeschoven. De inhoud bezorgde hem bijna een hartstilstand. Een dossier van zijn beroepsactiviteiten van de laatste twintig jaar. De namen van de slachtoffers – van de meeste slachtoffers althans – , kopieën van alle gebruikte identiteitspapieren en de daarbij behorende portretfoto’s – met snor, zonder snor, blond haar, donker haar – , de koopakte van Les Ages, kopieën van bankoverschrij-vingen naar Antigua, de Kaaimaneilanden, Gibraltar, Curaçao. De hele bliksemse boel.