Nacht in Parijs(141)
Terwijl ze Orléans passeerden, keek ze automatisch even naar rechts. Normaal, wanneer ze uit het zuiden kwam, naderde ze de stad van de andere kant. Na wat zoeken vond ze de twee in kunstlicht badende torens van de kathedraal.
Het laatste stuk snelweg kende ze uit haar hoofd. Eerst achtbaans, dan zesbaans. Alsmaar rechtdoor. Zelfs met ogen dicht zou ze het kunnen rijden. Ze wierp een blik in de achteruitkijkspiegel. De snelweg achter hen was leeg. Alles ging goed.
‘Weet je al waar je Jarre wilt ontmoeten?’ vroeg ze.
‘Ja,’ antwoordde Saimir kortaf terwijl hij zijn hand van haar been haalde. ‘Bel hem maar.’
‘Het gaat beginnen.’ De Albanees wijst naar de monitor, waarop te zien is hoe het licht in het appartement wordt uitgeknipt. Even later is op de tweede monitor te zien hoe de oude politieman het gebouw verlaat.
Uit een van de speakers komt een hoop geknetter. De Albanees stoot een vloek uit en steekt zijn zoveelste sigaret op. Nog meer geknetter. Een van de assistenten haast zich naar de installatie en begint allerlei snoertjes om te steken.
‘We volgen,’ klinkt het vervolgens kraakhelder.
De auto die de politieman zal volgen is alleen maar bedoeld als back-up, heeft de Albanees uitgelegd. Voor het geval dat. Wat niet zal gebeuren. Want Milos is de beste hitman die er is. Toch?
Door middel van een hoop peptalk probeert de Albanees zijn zenuwen te verbergen. Het gevolg is dat hij de anderen alleen nog maar zenuwachtiger maakt dan ze al zijn. Merkwaardig genoeg merkt Milos hoe hij zelf juist steeds rustiger wordt. Hij zweet niet langer, zijn blik is scherp, zijn kop helder. Nog even, en de nachtmerrie is voorbij. Na de actie hebben ze afgesproken in een hotel bij het Gare d’Austerlitz. Daar zal hij de trein nemen naar het zuiden, naar Nadja.
Beloofd is beloofd.
Voor de zoveelste keer neemt Milos in gedachten alle handelingen door. Het optrekken van de motor, de rechterhand naar de buitenzak van het motorpak waar de Glock zit – zonder geluiddemper, om te voorkomen dat het pistool misschien vast blijft zitten – het focussen van het doelwit, het richten, en dan…
‘Klaar.’
Zijn persoonlijke assistent reikt hem de helm aan waar ze tot het laatste moment aan hebben zitten prutsen om de headset vast te zetten. Een microfoontje om te praten en twee oortjes om de Albanees te horen. Voor het geval dat.
Milos haalt de dopjes van de iPod uit zijn oren. Terwijl hij de melodie van de Regendruppel Prelude inwendig verder zingt, verlaat hij het appartement, klaar voor zijn laatste actie.
Vlak voor ze de Périphérique opreden, had Saimir gewisseld van radiostation en een jazzzender opgezet. De desolate trompet van Miles Davis sloot naadloos aan bij de omgeving. Chantal kon zich niet herinneren wanneer ze de laatste keer in het holst van de nacht over de binnenring had gereden. De weg leek op een spookbaan. Een brede asfaltstrook waar behalve een enkele nachtbraker niemand overheen reed. De storm leek met de minuut aan te wakkeren en hing nu recht boven de stad. Bliksem zette de daken in een fel elektrificerend licht. Tussen de flits en de donderklap telde ze nog maar drie seconden. De wind loeide. Verkeersborden en straatverlichting zwiepten heen en weer. Wat er na alle droogte nog aan blad aan de bomen zat, werd over de weg geblazen alsof het herfst was.
Ze doken een tunnel in. Rechts, boven de grond, lag het Lycée François Villon, haar oude middelbare school. Onwillekeurig dacht ze aan wat voor meisje ze toen was geweest. Slim, serieus, opstandig genoeg om niet bij de trutjes te horen. Ze had hasj gerookt en andere dingen gedaan die verboden waren. Toch kon ze zich niet herinneren dat ze buitengewoon moedig was geweest. Was ze nu moedig? Wat ze deed, was niet meer dan de logische consequentie van een aantal logische handelingen. Niets om trots op te zijn, noch iets om plotseling bang van te worden.
Ze staken de Seine over. Daarna volgden de tunnels elkaar in hoog tempo op. Ze hield niet van tunnels. Het idee maar twee kanten uit te kunnen, bezorgde haar een gevoel van beklemming. Saimir raakte haar kort aan, alsof hij in de gaten had wat ze voelde. Alles goed? Ze knikte. Hij moest vooral niet denken dat ze bang was. Terwijl ze vlak voor de volgende tunnel rechts afsloegen naar de porte Dauphine, keek ze vanuit haar ooghoek naar hem. Zijn mond was als een streep. Een vastberaden blik. Geen spoor van angst. Waarom begon ze zich dan opeens zorgen te maken?
Terwijl Jarre naar de afgesproken plek rijdt, dwalen zijn gedachten af naar vroeger. Hij probeert de herinneringen te verdringen. Hij is op een clandestiene missie, alleen tegen de leiding van het politiekorps en politieke figuren die de Roma-jongen het liefst zouden willen laten hangen. Hij is oud, beseft Jarre, en heeft niet meer de energie van vroeger. Hij moet zich concentreren op wat er gedaan moet worden, niet dromen. Maar de beelden zijn te sterk. Het schoolreisje naar Parijs. Kom je naast me zitten? Het was het eerste wat Jeanne tegen hem zei. Ze waren twaalf jaar oud en klasgenoten. Hij zou haar nooit hebben durven aanspreken. Jeanne was veel te mooi. Onbereikbaar. Natuurlijk liet hij de kans niet liggen om naast haar te mogen zitten. Van Schiltigheim naar Parijs, van het jeugdhotel naar de ene na de andere bezienswaardigheid, en tot slot weer terug naar Schiltigheim. Meer dan duizend kilometer. Waar hebben ze al die uren in hemelsnaam over gesproken? Hij weet het niet meer. Waarschijnlijk hebben ze alleen maar handje handje naast elkaar gezeten. Omdat het net aan was. Hij rekent terug. Zevenenvijftig jaar geleden was hij voor de eerste keer in het Louvre. De glazen piramide met de centrale ingang stond er toen nog niet. Die kwam pas eind jaren tachtig. Hij herinnert zich hoe het hypermoderne bouwwerk tot allerlei verhitte discussies leidde. Hoe kun je een klassiek plein als de place du Carrousel zo verkrachten? De kritiek was niet mals. Jeanne vond de piramide juist prachtig en een reden om, na zoveel tijd, opnieuw een bezoek aan het Louvre te brengen. Hij ziet zichzelf met haar de trappen afdalen, hand in hand, net als toen.