Moord in de Dom(53)
Posthumus kwam in actie. Hij belde met zijn beroepsmatige wederhelft, hoofdagent DeBildt. Hij zei dat die alles wat hij omhanden had moest laten voor wat het was, en dat hij op hem moest wachten bij het hoofdbureau.
‘U was het niet van plan, meneer Storm,’ zei hij. ‘Maar ik denk dat u me nu toch een heel eind vooruit hebt geholpen. Zo zie je maar weer.’
Hij nam haastig afscheid en ging ervandoor.
19
Raymond Bloem, Raymond Bloem, Raymond Bloem.
Zijn naam ging, terwijl ik naar het centrum fietste, als een zich voortdurend herhalend muziekje door mijn gedachten. Wat speelde zich allemaal af in dat merkwaardige hoofd van hem? Wie kende hem goed genoeg om dat te weten? Ik had hem nooit anders gezien dan alleen, maar afgaande op de leren uitdossing die hij droeg toen hij gespot was op het station, hield hij er blijkbaar toch een sociaal leven op na, al hield hij dat voor de meeste mensen verborgen.
Zonder dat ik dat echt van plan was, koerste ik richting Domkerk, waar altijd nog wel wat muziek viel op te bergen. En misschien was Raymond daar. Ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen als ik hem tegen het lijf zou lopen, en misschien moest ik dat ook wel helemaal niet doen, maar soms doet een mens dingen zonder erbij na te denken, alsof hij van buitenaf wordt aangestuurd.
De Domtoren stond massief en slank tegelijk in de nevelige namiddag, zwijgend en onaantastbaar, terwijl hij neerkeek op het vluchtige gedoe van de mensen om hem heen. Ik zette mijn fiets vast aan het rek tegen de kerkmuur en keek om me heen. Geen bekenden, en niets ongewoons. En toch, zonder dat ik wist waarom, voelde ik het bloed kloppen in mijn hals, sneller dan anders. In een ingeving legde ik de vingertoppen van mijn linkerhand op de slagader van mijn rechterpols. Iets boven de honderd, en waarom? Ik wist het niet. Een voorgevoel? Ik schudde mijn hoofd. In mijn opinie waren voorgevoelens geprojecteerde angsten of verlangens die uit de mens zelf voortkomen, niets meer.
De glazen deuren van de hoofdingang schoven automatisch open, in tegenstelling tot de houten klapdeuren links en rechts in het halletje. In de kerk was het zoals altijd aangenaam rustig. Achter de informatiebalie zaten twee oudere dames, die hoewel de verwarming aanstond, warme vesten en shawls droegen. Ik knikte hen in het voorbijgaan toe, en ze glimlachten terug. Ze wisten wie ik was.
Ik liep de kerk door, door het koor en de kooromgang, en wierp een blik in het theehuis. Niemand die ik wilde spreken, geen Raymond Bloem. In de winkel zocht een echtpaar op leeftijd een kleine icoon uit. Ik keek even bij het boekenrek, achterin. Daarna knikte ik de vrouw achter de verkoopbalie toe en ging de kerk weer in. Ik keek op mijn horloge en zag dat het half vier was. Over een halfuur ging de kerk dicht.
In het halletje bij de zijdeur schoof ik mijn rode knop naar links. De sacristie was leeg. Corné was er niet, Remmelt evenmin. Geen muziek vanmiddag, alleen op papier.
Zo vlak tegen sluitingstijd waren er nauwelijks nog bezoekers. Twee dames zaten zwijgend in een kerkbank om zich heen te kijken. Ik wilde teruggaan naar de sacristie, toen ik vanuit mijn ooghoek iemand op een stoel vlak bij het orgel zag zitten. Een vrouw. Ze zat iets voorovergebogen, met haar handen in haar schoot. Het daglicht was het al aan het afleggen tegen de somberheid van de namiddag, zodat ik niet meteen kon zien wie het was, maar ik voelde dat het iemand was die ik kende. Ik liep langzaam in de richting van het orgel, en na een meter of vijftien zag ik dat het Maria was.
Ik stond stil en keek naar de bewegingloze figuur op de stoel. Iets hield me tegen. Ik was toch al niet zo vertrouwelijk met haar, en haar houding zei me dat ik haar met rust moest laten.
Dus ze was een heks, een witte heks. Nu ik er goed over nadacht, was ik niet eens meer zo verbaasd als in eerste instantie. Het paste eigenlijk wel bij het onafhankelijke en tegelijk mysterieuze beeld dat ik van haar had. Zonder dat ik precies wist wat dat inhield, een witte heks zijn. Verhalen van vroeger, sprookjes met geheimzinnige vrouwen die konden toveren, tot zover reikte mijn kennis over heksen. Die heksen waren zonder uitzondering oud en krom, en hadden een haakneus met een wrat erop. Zaken die op Maria absoluut niet van toepassing waren.
Niemand in de cantorij wist dat Maria een heks was, of het zou iemand moeten zijn die heel goed geheimen kon bewaren. En Vincent, zou hij het geweten hebben?
Ze had geen alibi voor die zondagmiddag. Maar ik had haar ook niet in de Domkerk gezien, de hele middag niet. Ook niet bij het concertje van Gert met zijn blazers.
Ik schudde automatisch mijn hoofd. Het was te gek voor woorden: Maria als een furieuze moordenaar, die daarna alle sporen weer uitwiste. Het kon niet, het was niet waar, het was belachelijk.
Maar alles kon.
In gedachten zag ik opeens Raymond Bloem, die opstond van het bankje in de bushalte en doelbewust achter haar aan liep. Het had misschien niets met elkaar te maken, maar zijn lichaamshouding op de foto die ik had gemaakt was dezelfde geweest: voorovergebogen, maar vastberaden. Maar ja, hij liep altijd voorovergebogen, en die vastberadenheid bedacht ik er misschien bij.