Kurt Wallander 04(51)
Wallander dwong zich ertoe niet in discussie te gaan.
‘Ik kom’, zei hij slechts en hij beëindigde het gesprek.
De kamer waarin hij zich bevond kwam hem opeens benauwd voor. Hij ging de gang op en liep door naar de receptie.
‘Er is geen abonnee die Borman heet’, zei Ebba. ‘Moet ik doorgaan met zoeken?’
‘Nog niet’, antwoordde Wallander.
‘Ik wil je voor een etentje bij mij thuis uitnodigen’, zei Ebba. ‘Je moet eens vertellen hoe het nou eigenlijk met je is.’
Wallander knikte, maar hij zei niets.
Hij keerde terug naar zijn kamer en deed het raam open. De wind nam nog steeds toe en hij kreeg het koud. Hij deed het raam weer dicht en ging aan zijn bureau zitten. De map van kasteel Farnholm lag opengeslagen, maar hij schoof die weg. Hij dacht aan Baiba in Riga.
Twintig minuten later, toen Svedberg aanklopte en binnenstapte, zat hij nog steeds aan haar te denken.
‘Ik weet nu alles over Zweedse hotels’, zei Svedberg. ‘Martinson komt er zo aan.’
Toen Martinson de deur had dichtgedaan, ging Svedberg aan het ene hoofdeinde van de tafel zitten om voor te lezen van zijn blocnote waarop hij aantekeningen had gemaakt.
‘Hotel De Linde was in het bezit van en werd geëxploiteerd door een man die Bertil Forsdahl heet’, begon hij. ‘Dat konden ze me bij de provincie vertellen. Het was een klein familiehotel dat niet meer rendabel was. Bovendien is Bertil Forsdahl al oud, zeventig jaar. Maar ik heb zijn telefoonnummer hier. En hij woont in Helsingborg.’
Terwijl Svedberg hem de cijfers doorgaf, belde Wallander het nummer. De telefoon ging vaak over voordat er werd opgenomen.
Er kwam een vrouw aan de lijn.
‘Ik ben op zoek naar Bertil Forsdahl’, zei Wallander.
‘Hij is niet thuis’, antwoordde de vrouw. ‘Hij komt vanavond pas. Wie wil hem spreken?’
Wallander dacht snel na voordat hij antwoordde.
‘Mijn naam is Kurt Wallander’, zei hij. ‘Ik bel vanaf het politiebureau in Ystad. Ik heb een paar vragen voor uw man betreffende het hotel dat hij tot vorig jaar exploiteerde. Er is niets gebeurd; het gaat alleen maar om een paar routinevragen.’
‘Mijn man is een eerlijk mens’, antwoordde de vrouw.
‘Dat geloof ik meteen’, antwoordde Wallander. ‘Het zijn gewoon een paar routinevragen. Hoe laat komt hij thuis?’
‘Hij is met een uitstapje van gepensioneerden mee naar Ven’, zei de vrouw. ‘Daarna zouden ze eten in Landskrona. Maar om een uur of tien is hij zeker terug. Hij gaat nooit voor middernacht naar bed. Dat is nog een gewoonte uit de tijd dat hij het hotel had.’
‘Geeft u maar aan hem door dat ik weer contact opneem’, zei Wallander. ‘En u hoeft zich absoluut geen zorgen te maken.’
‘Dat doe ik ook niet’, zei de vrouw. ‘Mijn man is een eerlijk mens.’
Wallander beëindigde het gesprek.
‘Ik ga vanavond bij hem thuis langs’, zei Wallander.
‘Dat kan toch wel tot morgen wachten’, zei Martinson verwonderd.
‘Dat kan ook wel,’ antwoordde Wallander, ‘maar ik heb voor vanavond toch geen plannen.’
Een uur later namen ze de stand van zaken door. Björk had laten weten dat hij niet kon, omdat hij was opgeroepen voor een spoedvergadering met de regionale hoofdcommissaris van politie. Ann-Britt Höglund dook opeens op. Haar man was thuisgekomen om voor hun zieke kind te zorgen.
Ze waren het erover eens dat ze zich op de dreigbrieven zouden concentreren. Wallander had echter het gevoel dat er iets niet in orde was. Hij kon zich maar niet aan de malende gedachte onttrekken dat er iets eigenaardigs aan de dode advocaten was, iets wat hij eigenlijk zou moeten zien, maar waarop hij niet de vinger kon leggen.
Hij herinnerde zich dat Ann-Britt Höglund de vorige dag uiting aan hetzelfde gevoel had gegeven.
Na het overleg bleven ze in de gang staan.
‘Als je vanavond naar Helsingborg rijdt, ga ik mee’, zei ze. ‘Als dat mag.’
‘Dat is niet nodig’, zei hij.
‘Toch doe ik het graag.’
Hij knikte. Ze spraken af elkaar om negen uur bij het politiebureau te zien.
Wallander reed vlak voor zevenen naar het huis van zijn vader in Löderup.
Onderweg stopte hij om koffiebroodjes te kopen. Toen hij aankwam, stond zijn vader in zijn atelier te schilderen aan het motief dat hij steeds herhaalde: een herfstlandschap, met of zonder auerhaan op de voorgrond.
Mijn vader is een schilder van wat minachtend kitsch wordt genoemd, dacht Wallander. Ik voel me soms een kitscherige politieman.
De echtgenote van zijn vader, diens vroegere hulp in de huishouding, was op bezoek bij haar ouders. Wallander hield er rekening mee dat zijn vader geïrriteerd zou zijn wanneer hij vertelde dat hij maar een uur kon blijven, maar tot zijn verbazing knikte hij alleen maar. Ze speelden een poosje kaart en Wallander ging er verder niet op in waarom hij weer aan het werk was gegaan. Zijn vader leek de reden daarvoor ook niet te willen weten. Het was een avond waarop ze voor de verandering nou eens geen ruzie begonnen te maken. Toen Wallander terugreed naar Ystad vroeg hij zich af wanneer dat voor het laatst was voorgekomen.