Kurt Wallander 04(43)
‘Twintig jaar geleden is er in Söderhamn iets gebeurd’, zei hij. ‘In het gerechtsgebouw van de stad. Kun je je dat nog herinneren?’
‘Heel vaag’, antwoordde Wallander.
‘Een oude landbouwer was gedurende een eindeloze reeks jaren een even eindeloze serie processen aan het voeren: tegen zijn buren, tegen zijn familieleden, tegen alles en iedereen. De hele boel ontwikkelde zich ten slotte tot een psychose, wat vervelend genoeg door niemand op tijd werd opgemerkt. De man dacht dat hij achtervolgd werd door al zijn vermeende tegenstanders, vooral door de rechter en zijn eigen advocaten. Ten slotte klapte de boel. Tijdens de rechtszitting haalde hij een geweer te voorschijn en schoot zowel de rechter als zijn eigen advocaat dood. Toen de politie nadien zijn huis in het bos wilde binnengaan, bleek dat hij explosieven aan deuren en ramen had aangebracht. Het was gewoon puur geluk dat er niemand omkwam toen het begon te knallen.’
Wallander knikte. Hij kon zich de gebeurtenis herinneren.
‘Van een officier van justitie in Stockholm wordt het huis opgeblazen’, vervolgde Martinson. ‘Advocaten worden bedreigd en gemolesteerd. Om nog maar te zwijgen over politiemensen.’
Wallander knikte zonder antwoord te geven. Ann-Britt Höglund kwam met haar blocnote in de hand uit de keuken. Wallander ontdekte opeens dat ze een aantrekkelijke vrouw was, iets wat hij zich tot zijn verbazing nog niet eerder had gerealiseerd. Ze ging in een stoel tegenover hem zitten.
‘Niks’, zei ze. ‘Ze heeft vannacht niks gehoord. Ze is er echter zeker van dat het gazon gisteren onaangeroerd was toen het begon te schemeren. Ze is een ochtendmens en toen het licht begon te worden, ontdekte ze meteen dat er iemand in haar tuin bezig was geweest. En ze kan natuurlijk niet verklaren waarom iemand haar het leven zou willen benemen. Of althans haar benen weg zou willen blazen.’
‘Spreekt ze de waarheid?’ vroeg Martinson.
‘Het is altijd moeilijk om vast te stellen of mensen die van streek zijn liegen of niet,’ antwoordde Ann-Britt Höglund, ‘maar ik ben er vrijwel zeker van dat ze echt meent dat de mijn in de loop van de nacht in de tuin begraven moet zijn. En dat ze niet begrijpt waarom.’
‘Toch is er iets in het plaatje wat mij stoort’, zei Wallander aarzelend. ‘Ik weet alleen niet of ik onder woorden kan brengen wat ik bedoel.’
‘Probeer’, zei Martinson.
‘Vanochtend ontdekt ze dat er in de loop van de nacht iets is gebeurd in haar tuin’, zei Wallander. ‘Ze staat voor het raam en ziet dat iemand in het gazon heeft staan wroeten. Wat doet ze dan?’
‘Wat doet ze níet’, zei Ann-Britt Höglund. Wallander knikte.
‘Precies’, zei hij. ‘Het zou voor de hand liggend zijn geweest dat ze gewoon de schuifpui had geopend en de tuin was ingelopen om te kijken wat er aan de hand was. Maar wat doet zij?’
‘Ze belt de politie’, zei Martinson.
‘Alsof ze al vermoedde dat daarbuiten iets gevaarlijks lag’, zei Ann-Britt Höglund.
‘Of al wist’, verduidelijkte Wallander.
‘Bijvoorbeeld een mijn’, voegde Martinson eraan toe. ‘Ze was van streek toen ze het politiebureau belde.’
‘Ze was net zo van streek toen ik hier kwam’, zei Wallander. ‘En iedere keer dat ik met haar sprak, maakte ze een bange en nerveuze indruk op mij. Dat kan natuurlijk worden verklaard door alles wat er de laatste tijd gebeurd is, maar helemaal zeker ben ik daar niet van.’
De voordeur ging open en Sven Nyberg kwam binnenmarcheren aan het hoofd van twee mannen in uniform die een voorwerp droegen dat Wallander aan een stofzuiger deed denken. Het kostte de twee militairen twintig minuten om het tuintje met de mijndetector af te gaan. De politiemensen stonden bij de ramen en volgden belangstellend hun voorzichtige maar doelbewuste werk. Daarna werd de tuin veilig verklaard en de mannen maakten zich op om weer te vertrekken. Wallander liep met hen mee de straat op waar hun auto stond te wachten.
‘Wat kan er over de mijn gezegd worden?’ vroeg hij. ‘Gewicht, explosiekracht? Kun je gissen waar hij gemaakt is? Alles kan van belang zijn.’
Lundqvist, kapitein stond er op het naamplaatje dat op het uniformjasje van de oudste van de twee zat vastgespeld. Hij was ook degene die antwoord gaf op Wallanders vraag.
‘Geen bijzonder krachtige mijn’, antwoordde hij. ‘Hoogstens een paar ons springstof. Maar voldoende om iemand te doden. Wij noemen het een viertje.’
‘Wat wordt daarmee bedoeld?’ vroeg Wallander.
‘Iemand stapt op een mijn’, antwoordde kapitein Lundqvist. ‘Daarna zijn er drie man nodig om hem weg te dragen uit een gevecht dat eventueel aan de gang is. Dus heeft de mijn vier mensen uitgeschakeld.’