Reading Online Novel

Inferno(73)



Senator Gates zei tegen mij: 'We kunnen het toch niet allebei mis gehad hebben, nietwaar?'

'Ik geloof dat ik al weet waar de schoen wringt,' zei ik. 'Jullie hebben alletwee tegen beter weten in gehandeld.'

'Eh...ja.'

'En dat terwijl jullie wisten dat de veiligheid van heel Amerika op het spel stond.' Ze zwegen beiden.

'Als jullie het zo graag willen weten: ik heb Amerikanen ontmoet die veel later gestorven zijn dan jullie, dus Amerika bestaat nog steeds.'

'Dank je', zei ex-senator Gates, en ze draaiden hun gezicht weer naar het ijs.

'Jullie waren in gedachten alletwee verraders,' zei ik.

'Bedankt voor je hulp,' zei ex-senator Georges. Zijn toon was niet mis te verstaan: hij vertelde me in te rukken.



We liepen verder, voorzichtig onze weg kiezend om te voorkomen dat we tegen hoofden trapten. Na een tijdje werd het erger; de doden lagen hier languit op hun rug in het ijs, en als we niet oppasten zouden we op hun gezichten trappen. Een keer verstapte ik me en mijn voet kwam hard neer op een gezicht. Het dunne ijs over de ogen kraakte onder mijn hiel, en ik sprong snel achteruit. 'Sorry!' zei ik. 'Bedankt,' zei een vrouwenstem. 'Het was mijn fout.'

'Bedankt, o, bedankt,' zei ze, met een door tranen verstikte stem. 'Ik heb in jaren niet gehuild. De tranen bevroren in mijn ogen, daarom kon ik niet huilen. Nogmaals bedankt.' Ik voelde me afschuwelijk. Dit was een afgrijselijk oord. Ik bukte me en haalde het gebarsten ijs voor haar ogen weg.

'Wat heb je misdaan ?' vroeg ik.

'Daar wil ik liever niet over praten.'

'Oké.'

Ik haalde bij nog een paar dozijn mensen het ijs voor hun ogen weg. Iedere keer vroor de plek bijna onmiddellijk opnieuw dicht. Van al die mensen was er maar een die me bedankte. Ten slotte gaf ik het op. Er waren er gewoon teveel. Het volgende hoofd dat ik passeerde schreeuwde: 'Het ijs, stommeling! Haal dat ijs van mijn ogen! Je hebt het voor de anderen ook gedaan!' Ik bleef staan en vroeg: 'Hoe heet je?' 'Dat gaatje geen barst aan!'

Ik wendde me af.

'Het ijs! Wacht! Al Capone, ik heet Al Capone! Wil je nog meer namen? Dat daar is Vito Genovese, die vent die zijn gezicht probeert te verbergen! Wacht, ik zal Lepke voor je aanwijzen! Wacht!' Hij ging steeds harder schreeuwen, want de anderen om hem heen probeerden hem te overstemmen. Ik bleef doorlopen.

Toen we het lawaai achter ons gelaten hadden zei Benito: 'Ik heb Vito Genovese gekend.'

'Een aardige kerel?'

'Nee. Dacht je eraan terug te keren? Het is koud, Allen.' Een ruisend geluid omringde ons, een geluid dat was samengesteld uit het fluisteren van het briesje, dat sterker was geworden, en het klapperen van tanden. Ik had die reflex in mezelf onderdrukt; ik kreeg het er totaal niet warmer van. Na een tijdje zag ik uit mijn ooghoek een beweging. Leefde er dan iets op deze oneindige ijsvlakte? Ik twijfelde aan mijn zintuigen, maar ik bleef kijken. Toen zag ik het weer. 'Benito?' zei ik, en wees.

Hij zag het ook. 'Vreemd. Zouden er dan meer gidsen zijn ? Ik dacht dat ik de enige was.'

'Dat ben je waarschijnlijk ook. Zo te zien is het maar één man. Met een hond.'

Ze hadden ons opgemerkt en kwamen op ons af. Toen ze dichterbij waren zag ik dat ik me vergist had. De hond was in werkelijkheid een hagedis die door de kou zijn felle rode kleur had verloren. En de man was de lelijke kerel met de zwarte baard die bij de zevende kloof mijn gedaante had gestolen.

We keken elkaar aan, zwijgend, want een begroeting leek in deze omstandigheden ongepast. Ten slotte gebaarde ik naar Benito en mezelf en zei: 'Benito Mussolini. Ik ben Allen Carpenter.'

'Jesse James. Deze hagedis is Bob Ford.'

'Wat had dat allemaal te betekenen, dat gedoe bij de brug?'

vroeg ik.

'Een stel van ons had besloten om samen te gaan werken,' zei Jesse. 'We dachten dat we op die manier een van ons uit de

kloof konden laten ontsnappen. We bouwden een menselijke piramide tegen een van de wanden, en de bovenste man gooide een hagedis over de rand. Die hagedis was ik.'

'Vreemd dat nog nooit eerder iemand op dat idee is gekomen', zei ik.

Hij zuchtte. 'Het probleem is om de beesten zover te krijgen dat ze samenwerken. Net als we een eind gevorderd waren met het optrekken van die menselijke piramide, was er altijd wel weer een van ons in hagedisgedaante die de afspraak vergat en iemand in de piramide beet. En dat ging zo maar door. Het lukte ons pas toen een dozijn van onze mensen zich had laten veranderen in grote hagedissen, zodat ze ons konden bewaken terwijl we de piramide oprichtten.'

'Maar waarom sprong je na onze ontmoeting terug in de kloof?'

'Ik moest de anderen vertellen waar de uitgang was.'

'Je nam wel een groot risico. Stel dat je er niet meer uit had kunnen komen? Ze hadden je er zelfs tegen je wil vast kunnen houden.'

Hij knikte.

Plotseling herinnerde ik me iets, een regel uit een liedje. 'Het was kleine Robert Ford, die kleine vuile lafaard, hoe zal die zich nu voelen, want hij at Jesse's brood, en hij sliep in Jesse's bed, en hij legde Jesse James in zijn graf...'