Inferno(66)
Maar waarom had Benito me niet gewoon tot moes geslagen ?
De reus probeerde me van zich af te schudden. Het geknerp van de kettingen was nauwelijks hoorbaar. Van die kant had ik geen gevaar te duchten.
Je worstelt en draait, maar de ketens wijken geen millimeter. En ik zit in hetzelfde schuitje, reus.
Van welke kant ik het ook bekeek, ik kwam steeds weer tot dezelfde conclusie: Allen Carpentier zou zonder moeite, onredelijk gemakkelijk zelfs, de Cirkel van de Verraders kunnen betreden ... de plek waar degenen werden gestraft die hun weldoeners hadden verraden.
Ik dacht een hele lange tijd na. Toen draaide ik me om en begon aan de terugweg.
24
De terugweg viel me een stuk zwaarder. De tiende brug was heel steil en ik moest er op handen en voeten tegenop klauteren. Ik stak de kloof over zonder naar beneden te kijken.
Dichtbij zag ik de volgende brug en ik liep erop af. De punt van een zwaard flitste naar boven en bleef voor mijn gezicht hangen. Ik bleef stokstijf staan. Die demon zat toch onder een andere brug? Ik was opzettelijk afgeweken van het pad dat ik op de heenweg had genomen. Maar de demon schudde zijn half menselijke, halfdierlijke kop.
'Je kan niet terug, Carpenter.'
'Maar ik móet.'
Het zwaard hing voor me, vast als een rots. Ik deed een halve stap naar voren en het zwaard flitste sneller dan mijn oog kon volgen. Het prikte nu in het puntje van mijn neus. Ik haalde mijn schouders op en ging terug. Ik nam geen enkel risico. Ik stak de binnenste kloof weer over, sloeg rechtsaf en vervolgde mijn weg door de woestenij die tussen de kloof en de reuzen lag. Twee bruggen verder stak ik weer over - op mijn buik. Ik liet me van de brug af glijden en kroop verder naar de rand van de negende kloof.
Hij kon toch niet onder álle bruggen zitten. Maar dat kon hij wél. Net als die verdomde klerk in de muren van Dis. Hij wachtte me op toen ik probeerde rechtop te gaan staan. Ik was nu in het nadeel omdat ik me aan de lage kant van de kloof bevond. 'Je kan niet terug naar boven,' zei hij. 'Ik weet werkelijk niet hoe ik het je duidelijker uit moet leggen.'
'Mijn plaats is in het Voorporaal,' zei ik. 'Ik hoor hier niet thuis.'
'Heb je nooit je eigen Kerk geschapen, Carpenter?'
O, verdomme! 'Luister, die deden helemaal geen afbreuk aan God of wie dan ook! Ik heb alleen maar een paar godsdiensten verzonnen voor buitenaardse wezens. Als dat genoeg was zouden hier alle science-fïctionschrijvers zitten die ooit geleefd hebben!'
'Hem hebben we ook,' zei de demon, en hij wees met het zwaard.
Ik vergat op slag het hele zwaard. Ik boog me ver voorover en keek naar de plek die hij had aangewezen.
'Wat is dat in vredesnaam?' zei ik verbijsterd.
Het was het allernieuwste op het gebied van centaurs. Aan een kant leek het op een trilobiet. De kop van de trilobiet was een kraakbeenachtige, primitieve vis. De kop daar weer van was het lijf van een vis met een pantser van beenplaten ... en zo ging het verder, de lijn der evolutie langs, longvis, proto-rat, een grotere rat, een groot beest met een gladde vacht dat ik niet herkende, iets dat op een gorilla leek, een wezen dat half aap, half mens was, en ten slotte een echt menselijk wezen. Alleen de trilobiet had achterpoten, en alleen het menselijk wezen had een hoofd. Het hele ding kroop voort op flapperende vislijven en voorpoten en handen, een reusachtige, mismaakte duizendpoot. Het menselijke gezicht had een krankzinnige uitdrukking.
'Hij heeft een godsdienst gesticht onder het mom van een soort psychiatrie voor leken. De leden proberen zich vorige levens te herinneren die ze zogenaamd als dieren hebben doorgebracht. Ze proberen zich ook hun eigen levens als mens te herinneren ... wat interessante mogelijkheden opent voor chantage, want de lui die de biecht afnemen zijn niet altijd even rechtschapen. Excuseer me een momentje.'
Er was een opstopping ontstaan in de opschuivende rij verdoemde zielen. De demon draaide zich om en ging tekeer met zijn zwaard, wat gepaard ging met gekrijs en gevloek van de slachtoffers. Hij hakte het centaurachtige wezen in afzonderlijke componenten, en het wezen ging in optocht verder, op armen en voorpoten en kronkelende vinnen. Net toen ik besloten had een spurt over de brug te wagen flitste het zwaard weer omhoog.
De punt prikte in mijn neus, en er vormde zich een druppel bloed.
'Ik ben heel anders dan hij,' zei ik snel. 'Hij meende het serieus. Voor mij was het gewoon een spelletje.'
Ik liep achteruit tot ik de rand van de tiende bolgia onder mijn hielen voelde. Nu kon hij me niet bereiken.
'Neem bij voorbeeld de Silpies. Het waren humanoïde telepaten. Ze geloofden dat ze een collectieve ziel bezaten, en dat konden ze bewijzen ook! En de Sloots waren slakken, met tongen die zich hadden ontwikkeld tot tentakels waarmee ze gereedschappen konden hanteren. Voor hen was God een Sloot zonder tong. Hij had geen tong nodig; Hij at niet, en Hij kon alles scheppen wat Hij wilde, met de kracht van Zijn gedachten.'