Inferno(32)
Ik staarde naar twee versplinterde einden rood-wit bot die door het vel van mijn dijbeen staken. Helderrood bloed gulpte door de wond naar buiten. Slagaderlijk bloed, onmogelijk rood. Ik kon mijn blik er niet van afwenden. Ik had een keer eerder iets gebroken. Tijdens een partijtje basketbal op school had ik de bal verkeerd op mijn hand gekregen en was er een vingerkootje gebroken. Ik was misselijk geworden, niet alleen van de pijn, maar van de gedachte aan dat gebroken ding in mijn lichaam. Ik was nauwelijks in staat geweest naar de kliniek te lopen. Nu staarde ik naar de twee uiteinden van een gebroken dijbeen terwijl mijn levensbloed naar buiten spoot met iedere hartslag. Ik had verwacht dat ik flauw zou vallen, maar er gebeurde niets. Na een tijdje kwam ik op de gedachte een tourniquet aan te leggen, vóór al mijn bloed verdwenen was.
Ik had alleen mijn nachtgewaad. Ik zette mijn tanden in de zoom en trok met beide handen, maar de stof wilde niet scheuren, hoe ik ook rukte en schudde, en het helderrode bloed spoot de lucht in en spoot en spoot... Benito! Ik had een gebroken been en een afschuwelijke wond, maar er was in ieder geval een kans dat ik gered kon worden! Waarom verknoeide Benito zijn tijd met een hopeloos geval, een man die hij nauwelijks kende, een lifter? Het was niet eerlijk.
Corbett gilde maar door terwijl Benito het wrak uit elkaar rukte. Waar haalde de man de kracht vandaan? Hij had eigenlijk al lang dood moeten zijn, zijn longen verkoold, zijn hart ineengeklapt. Maar hij ging mechanisch door met krijsen, alsof de kreten met geweld uit zijn lijf werden geperst. Plotseling kwam de piloot vrij, en Benito en hij vielen achterover op de grond. Benito stond op en sleepte de piloot naar de plaats waar ik lag. De gids zag eruit alsof hij levend was gekookt. Al zijn haar was verdwenen en zijn handen en gezicht zaten onder de brandblaren. Corbett was een verkoold lijk, van onder tot boven volkomen zwart. Er zaten barsten in de verkoolde korst waardoor helderrood vlees zichtbaar was. De oogkassen waren zwarte gaten. En toch kwamen er nog steeds geluiden over de opgezwollen, zwarte lippen, geluiden die me deden wensen dat ik doof was. 'Wat een stomme zet!' zei ik tegen Benito. 'Stom, stom, stom! Over een minuut is hij dood en dan heb je je voor niets in het gevaar gestort!'
'Zijn wonden zullen genezen,' zei Benito. 'Dood is hij al.'
'Genezen?'
'Zeker.'
Pijn vlamde door mijn been. Ik keek naar beneden ... en kon mijn blik niet meer losrukken. Hulpeloos keek ik toe, gefascineerd door wat er gebeurde.
Het bloed gutste niet meer uit de wond en de uiteinden van het bot zonken terug in het vlees. De huid kroop eroverheen en bedekte ze, zodat mijn been een ogenblik de vorm had van een tent die rustte op twee palen. Toen, zonder dat ik het wilde, herkreeg mijn been langzaam weer zijn oude rechte vorm.
Op de plaats waar de versplinterde botten door de huid hadden gestoken verscheen langzaam een oud litteken dat ik eens tijdens een visweekeind had opgelopen. De pijn ging over in een hevig jeukend gevoel. Toen was ook dat verdwenen.
Mijn wond was genezen.
Corbett was opgehouden met schreeuwen en kreunde nu alleen nog maar zachtjes. Ik keek, bang voor wat ik zou zien en tegelijkertijd bang dat ik het zou missen. De verkoolde opperlaag liet in grote plakken los. De huid daaronder had een helderrode kleur, als van iemand die te lang in de zon had gelegen. Het leek helemaal niet op rauw vlees. Zijn tatoeage kwam, net als mijn litteken, van onder zijn huid opzetten, als een foto uit een polaroid camera. Hij kreunde weer en opende zijn ogen.
Er zaten weer oogballen in de kassen. Corbett keek me aan, glimlachte zwakjes en zei: 'Een mens kan maar één keer doodgaan, maar toen ik daar in die brandende kist zat wou ik dat ik het nog een keer over kon doen.'
'Dat is een zinloze en zondige wens,' zei Benito. 'De doden kunnen niet sterven.'
'Nee.' Corbett begon zijn lichaam te inspecteren. Ik stond aarzelend op. Benito keek toe en zei niets. Mijn benen droegen me; ik kon lopen. Ik deed een paar passen in de richting van de gloeiende graftombe, tot de hitte bijna ondraaglijk was, en staarde ernaar.
We zullen onze theorie grondig moeten herzien, niet, Carpentier? Corbett is geen robot. De Bouwers zouden anders van te voren een nieuwe, door de zon verbrande huid onder de eerste hebben moeten aanbrengen, zodat die tevoorschijn kon komen nadat de eerste verkoold was. Ze zouden alles voorzien en op voorhand gepland moeten hebben, en dat zou betekenen dat ze almachtig waren.
En wat dacht je van je eigen been, Carpentier? Hoe verklaar je dat?
Biologische technieken. Ultrasnelle regeneratie. Waar houdt hun macht op? Ze kunnen de ruimte en mogelijk de tijd vormen naar hun wil, ze kunnen aan een menselijk lichaam de massa ontnemen zonder het gewicht aan te tasten, ze kunnen Minos' staart oprollen en wegstoppen in - ja, waar eigenlijk? De hyperruimte? Ze hebben volledige beheersing over het weer en beschikken over robots die zich aan iedere situatie kunnen aanpassen.