Reading Online Novel

Het Zevende Kind(83)



Hij richtte zijn blik omhoog en liet zijn ogen voor een moment uit hun schuilplaats kijken, en ontdekte tot zijn verbazing dat de jongen tegenover hem hem kon zien, en dat hij signalen ontving. Hij moest ofwel vluchten of verdwijnen, of de kleine dunne jongen, die ook een bril droeg – die was zwart en zwaar met brede pootjes – hem laten aankijken en de vraag laten stellen die voor op zijn dunne lippen beefde: ‘Woon jij niet in een van de rode rijtjeshuizen...?’

Orla besloot op dat moment tot een eenvoudig knikje. ‘Hoe weet je dat?’ Hij hoorde een beetje verbaasd hoe zijn eigen stem sprak zonder dat hij die toestemming had gegeven.

‘Ik heb je daar gezien. En in het Moeras. Ik heet Severin. Ik woon in de gele huizen. Op nummer 61.’

Orla zweeg, ogenblikkelijk slecht op zijn gemak. De jongens van de blokken waren talrijk als de arbeiders in de grauwe fabrieken tussen de verkeersknooppunten, en dat was alles wat hij over hen wist. Een vreemd volk. Tien jaar lang hadden de kinderen uit de rijtjeshuizen hen met stenen gebombardeerd, zonder hen te zien.

‘Wij hebben ook stenen naar jullie gegooid – zonder jullie te zien,’ zei Severin.

Orla kneep zijn ogen samen. Had hij zonder het te weten wat gezegd? Zijn neus brak door het donker heen als een kleine periscoop. Er ging een koude rilling door hem heen en hij snifte.

Maar de jongen die Severin heette, leek het niet te horen. ‘Ik werd een keer tegen mijn hoofd geraakt en naar de eerste hulp gereden – met sirenes en al,’ zei hij. Die informatie gaf hij geheel zonder beschuldiging of woede, en liet geen schaamte of schuldgevoel achter. Er bevonden zich geen kleine, onzichtbare gifdepotjes tussen de woorden. Dat was eigenaardig, want de gezinnen van zowel de blokken als de rijtjeshuizen hadden hun kinderen geleerd de onzichtbare samenleving aan de andere zijde van de haag te verachten met een kracht, die niet zou moeten afnemen met de leeftijd. Orla zou alweer sniffen, maar er kwam geen geluid. Hij kon net zijn korte antwoord afmaken in de drie seconden die het duurde voor het Lot hen vastpakte en in de armen van de god van Vriendschap en Kameraadschap duwde.

‘Ik was het die die steen had gegooid!’ lachte Orla. ‘Je kreeg een enorm verband om je hoofd.’

Zijn nieuwe vriend lachte terug.

Hij had nog iets willen zeggen, maar durfde niet. Dus hij zweeg.

Ze liepen samen van het feest naar huis en gingen bij de meidoornhaag met een handdruk uit elkaar, als echte volwassenen.

Maar in het dagelijks leven waren ze serieuze mannen, en ze kozen allebei voor Rechten, waarbij ze zich in hun element voelden, en verhuisden samen naar Regensen – het grote oude studentenhuis tegenover Rundetårn in Kopenhagen, dat was gebouwd voor kinderen uit reguliere gezinnen die het zich anders niet konden veroorloven om in de stad te wonen en aan de universiteit te studeren. Hier woonden strebers en winnaars en mensen met kilo’s glanzende messingmedailles voor vlijt op zak en een cijfergemiddelde hoger dan de Himalaya. Ze overhoorden elkaar in erfrecht, fiscaal recht en strafrecht en de namen van de mooiste meisjes in het studentenhuis. Ze werden lid van een studentenvereniging samen met de arme zoon van een graaf uit Allerød en een theologiestudente uit Brønshøj, die elke middag door Jorcks Passage naar Strøget liep en bij het Leger des Heils zong en daarom het Heilsmeisje werd genoemd door haar talrijke bewonderaars (geen van hen wist of hij haar nou bewonderde om haar schoonheid, haar karakter of haar zang).

Een ding was zeker: Severins kamer in het studentenhuis was net zo netjes als hij zelf was, met eenvoudige meubels en een eenvoudige smaak, afgezien van een ietwat rare, grijs-gele dierenhuid, die aan de muur boven het bed hing en met acht lange spijkers was vastgezet.

‘Die hoort toch op de grond te liggen,’ zei Orla op een dag tegen hem. ‘Voor de open haard.’

Maar er was geen open haard, en dat was ook niet het probleem.

‘Het is geen beer,’ zei Severin en toen plotseling ernstig, bijna alsof hij zou gaan huilen: ‘Het is mijn ooms hond. Het was een golden retriever... ik speelde met hem toen ik klein was. Oom Dan heeft hem gevild toen hij dood ging en toen kreeg ik hem voor mijn Eerste Communie.’ Hij zweeg met een beetje een pruillip en zei toen: ‘Ze heet Mille.’

Orla keek omhoog naar Mille – naar Milles vacht – en weer naar Severin. Dat was het tweede vreemde trekje dat Severin vertoond had. En hij zag het zelf niet eens.

Hoewel de twee jongens van dezelfde plek afkomstig waren (zonder dat ze het zelf nog wisten) en ze beiden als baby alleen achter waren gelaten door hun moeders, hadden ze zich op een aantal cruciale punten verschillend ontwikkeld. Bij Orla vond je een altijd aanwezige angst dat zijn moeder ineens in het niets zou verdwijnen, en hem helemaal alleen op de wereld achter zou laten (deze toestand had de bebaarde en pijprokende psychologen van Moederhulp op een abstract niveau gefascineerd) – maar bij Severin hadden noch de grootste erkenning noch de liefde van zijn adoptievader het gevoel van er niet bij te horen weggenomen, en de volwassen Severin kampte zowel in wakkere als slapende toestand met de verschijnselen die direct voortkwamen uit zijn onevenwichtige aankomst in de wereld: net na zijn geboorte was hij in een pikdonkere kamer gelegd zonder enige vorm van fysiek contact. Hij verlangde naar en vreesde de nabijheid van andere mensen. Dat hij advocaat werd voor de zwakste, bijna opgegeven schepsels, is een fenomeen waar je best een gedachte aan kon besteden – en dat hij door de jaren heen zaak na zaak na zaak verloor, en toch verder ploeterde, is een feit dat in ten minste een interpretatie beangstigend zou moeten overkomen.