Reading Online Novel

Het Zevende Kind(87)



‘Maar waar moet hij dan staan...?’ had Britt vertwijfeld gevraagd – uit het keukenraam – rank in haar gebloemde jurk met korte mouwen en de blonde krullen woest in de wind wapperend als een film-icoon in een langgerekt drama.

‘In de kelder,’ had Severins vader naar het raam gefluisterd, maar hard genoeg dat iedereen het kon horen. ‘’s Nachts kan hij in onze kelderruimte staan. Daar is voldoende plek, en we kunnen er gras en plaggen en warme kleden neerleggen, zodat hij het niet koud heeft. Dacht je dat ik daar niet over nagedacht had?’

Britt had het even in overweging genomen, en toen had ze naar haar man geknikt: ‘Nou, dan moet je wel beloven dat hij overdag in het Moeras wordt uitgelaten – want anders wordt hij helemaal gek van claustrofobie.’

Erling glimlachte, want hij kon aan de Zweedse klanken van haar zangerige moedertaal horen dat de echo van de diepe bossen zijn effect had gehad.

Orla wierp onwillekeurig een blik op Severins kamermuur – maar nee, er hing gelukkig niets dat deed denken aan een paardenkop of een hoef of een pluk manen – dus misschien had het dier zijn vreemde ontmoeting met de vrijgevige familie overleefd. Maar natuurlijk waren er klachten gekomen, en de huismeester, meneer Johansen, was met zijn zoontje Kjeld aan zijn zijde verschenen en had de vele anonieme bezwaren van geërgerde buren uiteengezet. Ten eerste waren daar de paardenvijgen en de stank in de kelder, en dan waren er nog alle kinderen die bang waren geworden toen de oude knol op de speelplaats rond had gelopen – en ten slotte was het vast ook gewoon in het algemeen verboden om een paard in een woonblok te houden. Dat was een paar weken voor Kjelds laatste rit, waardoor de hele zaak onder de aandacht van de politie kwam en Erling eindelijk besefte dat de strijd verloren was, en de groothandelaar na de nodige biertjes overhaalde om weer terug te ruilen. Wagen voor een paard.

Orla zat op Regensen en keek met verwondering naar de dunne jongen met het grote hoofd. Hij vond het moeilijk om diens verfijnde manier van doen in verband te brengen met de absurde handelswijze van zijn adoptievader.

‘Maar we zijn dan ook niet verwant aan elkaar,’ zei Severin en las zijn gedachten. ‘We zijn toch strikt genomen in totaal verschillende families geboren. We zijn alleen bij elkaar gebracht... door Hasse.’

Orla had moeite te begrijpen dat er zich iets zo interessants en merkwaardigs had afgespeeld net aan de andere kant van de meidoornhaag – in de wereld die anders alleen van zich had doen horen als er een schreeuw opsteeg tegen het avondrood, omdat Orla raak gegooid had met een van zijn stenen.

‘Ik heb hier een litteken – waar je me geraakt hebt,’ zei Severin, en plaatste zijn wijsvinger tegen een kleine inkeping boven zijn linkeroog.

Toen hief hij zijn glas en bekeek zijn gezicht dat werd weerspiegeld in de wijn.

‘Het was eigenlijk vreemd dat ze me überhaupt wilden hebben. Met die grimas waar ik mee geboren ben.’ Hij knikte treurig naar zichzelf in het glas.

‘Grimas...?’

‘Ja. Ik heb nooit echt kunnen glimlachen.’ Severin dronk van de wijn en keek naar Orla. ‘Zo.’ Hij glimlachte weemoedig. ‘Zie je het?’

‘Zie ik wat?’

‘Dat mijn gezicht zo in elkaar zit. Ik kan niet echt glimlachen.’

Orla was stil, en de god van de Vriendschap en Kameraadschap plantte met plotselinge kracht een dunne, koude vinger recht tussen zijn schouderbladen en deed zijn hele bovenlichaam naar voren kantelen en in een bijna onmogelijke schuingeplaatste houding verstijven.

Uiteindelijk zei hij: ‘Wat bedoel je?’

‘Het maakt nu niets meer uit. Ik glimlach al naar gelang ik er zin in heb – zelfs als het niet zichtbaar is – voor wie dan ook.’ Hij glimlachte en keek Orla recht in de ogen. Toen liet hij plotseling zijn stem zakken: ‘De eerste zes jaar had ik er geen idee van dat ze niet mijn echte ouders waren. Toen ik het te horen kreeg, zat ik op een klein krukje in de gang naar de keuken. Mijn moeder was haar Carmen-krullers in haar haar aan het doen en toen zei ze opeens: Trouwens, we zijn niet helemaal je echte ouders, Severin. Die zijn al kort na je geboorte verdwenen. En toen zijn wij je ouders geworden. Ik kan me herinneren dat ik dacht: daar kwam ze eigenlijk heel makkelijk vanaf...’ Hij keek naar zichzelf in de wijn. ‘In drie eenvoudige, begrijpelijke zinnen.’

Orla voelde weer de woede. Er ging even wat tijd voorbij. En hij antwoordde niet.

‘Toen heb ik nog naar wat kleine dingen gevraagd. Maar eigenlijk heb ik het niet zo zwaar opgenomen. Toen mijn vader thuiskwam, rende ik op hem af en riep: Jij bent helemaal niet mijn echte papa! Dat vergeet ik nooit meer, want toen begon hij te huilen en zei: Jawel, Severin, ik ben wel je vader. Maar toen zei ik: Mama zei dat ik een andere vader heb. En toen moest hij nog meer huilen.’