Het Zevende Kind(305)
Het zijn de vreemdste dingen die je opvallen als het leven stilstaat.
Waarschijnlijk waren het die drie dingen tezamen, het oog, de steen en het touw, die me inspiratie gaven voor de enige logische stap die ik me kon voorstellen – en die ik hier wel moet vertellen om het verhaal af te maken.
Het Lot liet me zijn hele hand zien – voor de eerste en laatste maal ooit.
Ze lag, zoals het altijd de bedoeling was geweest, vlak naast haar kinderen. Of liever gezegd, de symbolen die ze hadden achtergelaten. De steen die Kjeld, de zoon van de conciërge, had geraakt toen hij in het Moeras van Severins paard werd geworpen. Het touw waaraan de politieman zich had verhangen toen Nils Jensen hem gefotografeerd had als geweldpleger (ik had dat verhaal gezien toen ik Nils’ naam voor het eerst gevonden had). Het oog, dat haar recht omhoog deed staren, zoals de Imbeciel in het Moeras had gedaan – toen hij door Orla’s gewelddadige aanval was verminkt. Zoals alle verhalen die in mijn geheime bergplaats lagen.
Ik stond lange tijd in het donker naar de drie rekwisieten te kijken. Hier lag de oude vrouw, op slechts een paar honderd meter van de plaats waar de zeven kinderen van de Olifantjeskamer hun leven moederziel alleen waren begonnen. Ze was gestorven tijdens haar poging om het kind te vinden dat van haar was.
Ze was er verschrikkelijk dichtbij geweest, maar ze had het niet gehaald voordat het Lot haar met één flinke duw had gestopt.
Met die constatering haalde ik al haar persoonlijke papieren uit haar zakken; geld, paspoort, tickets en andere bezittingen. Ze mocht niet te identificeren zijn, want ze behoorde aan geen van ons toe. Ze hoorde bij niemand.
Ik zag slechts een ding over het hoofd – de foto waarover Knud Tåsing later hoorde van een bron bij de politie – de foto van het huis van mijn jeugd met de zeven karakteristieke schoorstenen, die een hoofd recherche de volgende ochtend op haar vond zonder een verband te leggen met Villa Kongslund, hoewel die slechts een paar honderd meter verderop aan het strand lag.
Het had hem zijn leven gekost. Ik was er heel zeker van dat dat Carl Malles werk was, maar het zou – zoals zo veel andere dingen in de Kongslund-affaire – nooit bewezen kunnen worden.
Zelfs de bekwaamste jagers kunnen een cruciale fout begaan.
*
Daarna liep ik zo snel als ik kon en zonder geluid te maken terug langs de kust naar het noorden.
Op Kongslund sloop ik stilletjes van kamer naar kamer om de nachtwaker niet wakker te maken die in de tuinkamer lag te soezen (zoals altijd), en ondernam wat nodig was.
Eerst haalde ik de oude lindetak, die ik bij de privéschool had opgeraapt toen ik in Søllerød Posten over rector Nordals dood had gelezen. Ik had meteen begrepen wat er gebeurd was en wie er verantwoordelijk voor was. Natuurlijk, want ik had Peter een paar keer naar het bos zien fietsen met die grote zwarte zak op zijn bagagedrager, en toen de boom werd geveld, twijfelde ik niet aan het verband.
Daarna pakte ik het oude boek dat ufo-Ejnar had gelezen in zijn laatste uur in het donkere hol waarin hij had verkozen te sterven vanwege zijn liefde voor Asger. De zwarte wolk. Dat had ik op Asgers terras gevonden – op een tuintafel – een van de laatste keren dat ik hem bezocht, en ik had deze twee herinneringen aan twee van mijn metgezellen van de Olifantjeskamer die ik het meest bewonderde, al mijn jaren in de Koningskamer bewaard – en zelfs aan Magdalene hun belang voor mij niet uitgelegd.
Tot slot opende ik de kooi in het kantoortje van Kongslund en pakte de kleinste van de vier slapende kanaries eruit, die me het meest aan Aphrodite deed denken. Hij was twaalf jaar oud, maar nog steeds mooi. Toen sloot ik het deurtje weer. Ik had alleen die ene vogel nodig om de symboliek van mijn handeling te benadrukken.
Geluidloos sloot ik de voordeur achter me en liep terug naar de dode vrouw op het strand met mijn gaven in mijn armen, en ik zorgde ervoor om aan de waterkant te lopen, waar mijn sporen niet konden worden gevolgd wanneer het daglicht kwam. Ongeveer halverwege de oude vrouw knielde ik neer en drukte het kopje van Susannes kanarievogel in het zand totdat hij gestikt was en roerloos bleef liggen.
Toen ik bij de dode vrouw aankwam, legde ik mijn meegebrachte rekwisieten om haar heen, zoals ik dacht dat ze het mooist en het toepasselijkst lagen, totdat alles perfect was.
De symmetrie waaraan koningen en goden de voorkeur geven, was deze ene keer met mij geweest en had er zorgvuldig voor gezorgd dat al mijn zes groeten aan de dode vrouw op de juiste plek in het zand waren komen te liggen; ze lagen, zoals ik het zag, in een perfect patroon dat alles wat gebeurd was, symboliseerde. Eva Bjergstrand lag met het gezicht naar de Sont gedraaid, van waaruit de verlaten kinderen een generatie lang tussen het riet waren aangespoeld en hun verlosser hadden ontmoet in de vorm van een krachtige vrouw uit de oude villa aan de kust.