Het Zevende Kind(243)
‘Ik had geen computer of typemachine,’ zei ik. ‘En ik durfde het niet met de hand te schrijven.’ Ik voelde hoe mijn woede een hevig lispelen tussen mijn tanden dreef. Hij wilde een amateur van mij maken – om zelf als Hercule Poirot naar voren te komen.
Severin, die in tegenstelling tot de journalist gespecialiseerd was in vreemde bestaansvormen, keek me intens aan met een blik alsof ik een van de reddeloos verloren wezens was uit een van zijn lange colonnes van mislukte missies. Ik voelde zijn scepsis.
Knud schudde zijn hoofd en hervatte zijn monoloog: ‘Je wist dus, Marie – dat ten minste twee journalisten je eigenaardige en melodramatische boodschap onder ogen zouden krijgen – en voor de zekerheid vermeldde je in de brief aan Fri Weekend dat er al een kopie bij Orla Berntsen van Nationale Zaken lag. Zodra ik díe zag, wist je zonder enige twijfel, zou ik reageren. Je kende immers mijn voorgeschiedenis, mijn hevige conflict met Almind-Enevold en Orla Berntsen...’
Ik boog mijn hoofd en richtte mijn duistere, geheimzinnige blik op de bodem van de diepgroene vloeistof voor me. Orla Berntsen keek even op van zijn theekopje, maar zakte toen zwijgzaam terug.
‘En toen begon het allemaal mis te gaan – of goed – afhankelijk van je dispositie. Want het ministerie van Nationale Zaken reageerde verbluffend paniekerig. We moeten er hierbij vanuit gaan dat het de naam was – Bjergstrand – die iemand binnen het ministerie onmiddellijk een crisisvergadering bijeen deed roepen en zelfs de brandblusser der brandblussers, Carl Malle, deed inschakelen. Je afstandsschot zat recht in het doel, Marie. En op dat moment wisten zowel Peter als ik dat er ook werkelijk iets was om achteraan te gaan.’
Ongewild bloosde ik als een meisje van tien en ik voelde hoe het bloed tot aan mijn nek omhoogschoot en zich van mijn scheve schouders helemaal naar mijn voorhoofd verspreidde. Het beangstigde me dat ik na al mijn jaren in het gezelschap van twee uitzonderlijke vrouwen – die me nooit geprezen of veroordeeld hadden – zo oncontroleerbaar kon reageren.
Maar Knud sloeg er geen acht op. ‘En ergens – Marie – heeft die angst een reactie opgeroepen, die tot dodelijke ernst werd. In ieder geval hebben we nu te maken met de dood van je pleegmoeder – nadat zij bezoek kreeg van een onbekende – en we hebben er net een raadsel bij gekregen in de vorm van de vrouw op Helgenæs die absoluut niets met de zaak te maken zou moeten hebben, maar dat om de een of andere reden toch heeft. Dus nu denk ik dat Marie – eindelijk – alles heeft gezegd wat ze op het hart had... vooral wat betreft het laatste document dat niemand van jullie eerder heeft gezien. Ik heb het zelf pas een uur geleden gekregen.’
Hij boog zich weer even naar rechts en haalde met een overdreven langzaam gebaar een gele map uit zijn gehavende schooltas. Hij beheerste alle dramatische maniertjes van zijn vak.
De gele map bevatte vier kopieën van Eva’s brief aan het kind dat ze nooit te zien had gekregen. Plechtig schoof hij drie exemplaren over de tafel naar Peter, Orla en Severin, behield er zelf een en gaf mij het origineel terug.
‘Bedankt,’ zei ik. Dwaas.
Hij legde zijn eigen exemplaar oneerbiedig boven op het theekopje, waar hij niet uit gedronken had. ‘Het is dit papier, waar het allemaal om draait. Dit is het epicentrum van de zaak... het zijn deze woorden die nooit zijn aangekomen, wat Eva terug deed keren naar het land dat ze veertig jaar niet meer had gezien, wat ze overduidelijk beter niet had kunnen doen.’
Hij bracht de twee velletjes wat dichter naar zijn dunne bril. ‘Deze brief is zonder twijfel aan een van jullie... Kongslund-kinderen... hier aan tafel geschreven... of aan een van de drie die niet aanwezig zijn maar vanavond of morgenvroeg terugkomen. Susanne en Asger zijn bij hun ouders op de Landtong en in Jutland, en Nils heb ik de afgelopen dagen een paar keer geprobeerd te pakken te krijgen, maar hij antwoordt niet. Maar dat komt nog wel. Hij is ongetwijfeld met zijn ouders aan het praten – met reden.’
Hij had een lichte nadruk op dat laatste woord gelegd als om nogmaals te protesteren tegen mijn brute onthulling over de adoptie.
‘Maar waarom noemde je ook Susanne?’
Het was Peter Trøst die deze vraag stelde.
‘We hebben immers het adoptieformulier waaruit blijkt dat het ter adoptie opgegeven kind een jongetje was... John Bjergstrand is toch een jongensnaam?’ vervolgde hij zijn vraag op een wat naïeve toon.
‘Dat klopt,’ zei Knud Tåsing. ‘Ik wil op dit moment alleen niemand van de Olifantjeskamer uitsluiten – niemand van deze compleet mysterieuze en eigenaardige plek...’ Knud Tåsing draaide zich half om naar de tuindeuren een paar meter verderop. ‘Magna had de volledige controle over alle informatie over de kinderen die vanuit het Rigshospital aankwamen – naast hun namen, aankomstdata, de periode van hun verblijf – en misschien zelfs meer. Ik wil gewoon niet uitsluiten dat zij...’