Het Pantserhart(22)
Hij had gezegd dat hij de zaak niet nam. Dat hij een vader had die in het ziekenhuis lag en dat dat de enige reden was. Wat hij niet had verteld was dat als hij had mogen kiezen tussen wel of niet op de hoogte worden gebracht van zijn vaders ziekte, dat hij dan voor niet had gekozen. Want hij was niet uit liefde gekomen, maar uit schaamte.
Harry keek omhoog naar de twee zwarte ramen op de tweede verdieping die van hem waren.
Toen draaide hij de poort van het slot en liep de achtertuin in. De afvalbak stond op de plek waar hij altijd stond. Harry duwde het deksel open. Hij had Hagen beloofd een blik te werpen op de map met kopieën van rapporten. Vooral om de chef geen gezichtsverlies te laten lijden, het paspoort had de afdeling immers de nodige kronen gekost. Harry liet de map onder het deksel glijden, tussen de opengebarsten plastic zakken waar koffiedik, luiers, verrot fruit en aardappelschillen uit vielen. Hij snoof de geuren op en stelde vast hoe verbluffend internationaal de geur van afval is.
In het tweekamerappartement was niets verschoven, toch was er iets veranderd. Een grijze poederlaag, alsof iemand zojuist was weggegaan en zijn gecondenseerde adem nog in de lucht hing. Hij liep naar de slaapkamer, zette de tas op de grond en viste er de ongeopende slof sigaretten uit. Vanbinnen zag het er hetzelfde uit: grijs als de huid van een twee dagen oud lijk. Hij viel achterover op bed. Sloot zijn ogen. Begroette de vertrouwde geluiden. Zoals het gedruppel uit het gat in de dakgoot op het ijzer van de raamlijst. Het was niet dat langzame, rustgevende gedruppel van het dak in Hongkong, maar een koortsachtig getrommel, het stadium tussen druppelen en lopen, als een herinnering dat de tijd verstreek, dat de seconden raasden, dat het einde van een tijdbalk naderde. Hij moest denken aan La Linea, de Italiaanse animatiefilm die na vier minuten altijd eindigde met een val waarbij de lijn van de tekenaar, de schepper, onder hem verdween.
Harry wist dat er een halfvolle fles Jim Beam in het kastje onder de gootsteen stond. Hij wist dat hij kon beginnen waar hij in deze flat mee was geëindigd. Verdomme, hij was al dronken geweest voordat hij een halfjaar geleden in de taxi naar het vliegveld ging zitten. Niet zo vreemd dat hij geen kans had gezien om naar Manilla te komen.
Hij kon nu ook naar de keuken gaan en de inhoud in de gootsteen gieten.
Harry kreunde.
Het was onzin dat hij zich nog afvroeg op wie ze leek. Hij wist op wie ze leek. Ze leek op Rakel. Ze leken allemaal op Rakel.
Hoofdstuk 7
De galg
‘Maar ik ben bang, Rasmus,’ zei Marit Olsen. ‘Dat ben ik!’
‘Dat weet ik,’ zei Rasmus Olsen met zijn zachte, prettige stem, die haar al vijfentwintig jaar tijdens politieke verkiezingen, rijexamens, woede- en enkele paniekaanvallen had begeleid en gekalmeerd.
‘Dat is logisch,’ zei hij en hij legde een arm om haar schouder. ‘Je werkt hard, je hebt veel aan je hoofd. De hersenen zijn niet in staat om dat soort gedachten uit te schakelen.’
‘Dat soort gedachten,’ zei ze. Ze draaide zich om op de bank en keek hem aan. Ze had allang haar belangstelling verloren voor de dvd Love Actually waarnaar ze zaten te kijken. ‘Dat soort idiote gedachten, bedoel je dat soms?’
‘Het is niet belangrijk wat ik bedoel,’ zei hij terwijl zijn vingertoppen zich een weg zochten. ‘Het belangrijkste…’
‘…wat jij bedoelt,’ aapte ze hem na. ‘Mijn god, Rasmus, hou op met naar Dr. Phil te kijken.’
Hij lachte suikerzoet. ‘Ik zeg alleen dat jij als parlementslid natuurlijk kunt vragen om een lijfwacht die je volgt als je je bedreigd voelt. Maar is dat wat jij wilt?’