Getuige(11)
‘Dat begrijp ik,’ antwoordt Joona.
‘Je kunt ook naar de foto’s kijken, als je dat liever wilt,’ zegt ze.
‘Dit is Joona Linna,’ licht Jimi toe.
‘Sorry, dat wist ik niet.’
‘Ik ben hier alleen als waarnemer,’ zegt Joona.
Ze slaat haar blik neer en als ze weer opkijkt, is de huid onder haar ogen roodgekleurd.
‘Iedereen heeft het over je,’ zegt ze. ‘En ik bedoel... het... het... interne onderzoek interesseert me niet. Het lijkt me leuk om met je samen te werken.’
‘Mij ook,’ zegt Joona.
Hij staat stil, luistert naar het zoemen van de lampen en stelt zich erop in om de indrukken in zich op te nemen zonder toe te geven aan de impuls zijn blik af te wenden.
15
Joona loopt naar de alkoof en de deur zonder kruk.
Het slot met de sleutel zit er nog in.
Hij sluit zijn ogen even en gaat dan de kleine kamer binnen.
Alles is stil en belicht.
De opgewarmde lucht is verzadigd van de geur van bloed en urine. Hij dwingt zichzelf in te ademen om ook de gewone geuren te ruiken: vochtig hout, bezwete lakens en deodorant.
Het hete metaal van de schijnwerpers tikt. Door de muren hoort hij gedempt hondengeblaf.
Joona staat volkomen stil en dwingt zichzelf het lichaam op het bed te bekijken. Hij houdt zijn blik op elk detail gericht, hoewel hij eigenlijk weg wil, het gebouw uit, de frisse lucht in, naar de duisternis van het bos.
Er is bloed op de vloer gelopen. Er is bloed op de vastgeschroefde meubels en de bleke Bijbelmotieven op de muur gespat. Het zit ook tegen het plafond en in de deurloze wc. Op het bed ligt een mager meisje in de vroege puberteit. Ze is op haar rug gelegd met haar handen voor haar gezicht. Ze is slechts gekleed in een witte katoenen onderbroek. Haar borsten worden bedekt door haar ellebogen en haar enkels zijn over elkaar geslagen.
Joona voelt zijn hart bonzen, voelt zijn eigen bloed door zijn aderen naar zijn hersenen stromen, voelt de hartslag dreunen in zijn slapen.
Hij dwingt zichzelf te kijken, te registreren en te denken.
Het gezicht van het meisje is verborgen.
Alsof ze bang is, alsof ze de dader niet wil zien.
Voordat het meisje in het bed werd gelegd, is ze blootgesteld aan zeer hevig geweld.
Het gaat om herhaalde slagen van een stomp voorwerp tegen haar voorhoofd en hoofd.
Ze was maar een klein meisje en ze moet ongelooflijk bang zijn geweest.
Een paar jaar geleden was ze nog een kind, maar een reeks gebeurtenissen in haar leven heeft haar naar deze kamer geleid, in een jeugdinternaat. Misschien heeft ze gewoon pech gehad met haar ouders en pleeggezinnen. Misschien dachten ze dat ze hier veilig zou zijn.
Hij neemt elk onaangenaam detail in ogenschouw tot hij het gevoel heeft dat hij het niet meer uithoudt. Dan sluit hij zijn ogen even en denkt aan het gezicht van zijn dochter en de grafsteen die de hare niet is, waarna hij zijn ogen weer opslaat en verdergaat met zijn onderzoek.
Alles wijst erop dat het slachtoffer op de stoel bij het tafeltje zat toen de dader haar aanviel.
Joona probeert de bewegingen die de bloedspatten hebben veroorzaakt gestalte te geven.
Elk druppeltje bloed dat door de lucht valt, neemt een kogelronde vorm aan en heeft een diameter van vijf millimeter. Als de druppel kleiner is, komt dat doordat het bloed is blootgesteld aan een kracht van buitenaf die hem in kleinere druppels heeft verdeeld.
Dan spreekt men van spetters.
Joona staat nu op de twee staptegels voor het tafeltje, waarschijnlijk precies op de plek waar de moordenaar een paar uur geleden stond. Het meisje zat toen op de stoel aan de andere kant van de tafel. Joona observeert het patroon van de bloedspetters, draait zich om en ziet bloed tot hoog op de muur. Het wapen is vele malen naar achteren gezwaaid om kracht te verzamelen en elke keer dat het voor een nieuwe slag van richting is veranderd, zijn er achterwaartse spetters ontstaan.
Joona is al langer op de plaats delict gebleven dan welke andere commissaris dan ook zou doen. Toch is hij nog niet klaar. Hij gaat terug naar het meisje op het bed, staat voor haar, ziet het sieraad in haar navel, de lipafdruk op het waterglas, ziet dat ze vlak onder haar rechterborst een levervlek heeft laten weghalen, ziet de lichte haartjes op haar scheenbenen en een vergeelde bloeduitstorting op haar dij.
Hij buigt zich voorzichtig over haar heen. Vanaf haar huid stijgt nog steeds een zwakke warmte op. Hij kijkt naar de handen die over haar gezicht liggen en ziet dat ze de dader niet heeft gekrabd, er zitten geen huidrestjes onder haar nagels.
Hij doet een paar passen bij haar weg en kijkt weer. De witte huid. De handen voor het gezicht. De gekruiste enkels. Ze heeft amper bloed op haar lichaam. Alleen het kussen is bebloed.
Verder is ze schoon.
Joona kijkt de kamer door. Achter de deur hangt een plank met twee kledinghaken. Op de vloer eronder staat een paar sportschoenen met bolletjes witte sokken erin en aan een van de haken hangen een gebleekte spijkerbroek aan een lusje, een zwarte sweater en een spijkerjack. Op de plank ligt een wit behaatje.