Getuige(20)
‘Wat gebeurt er?’ vraagt ze.
‘Het regent keihard, maar verder is alles rustig, geen auto, geen enkele... Wacht, nu zie ik een vrachtwagen, een immense vrachtwagen op de 330.’
‘Dat is de man die belde,’ zegt Mirja.
‘Maar waar is die Toyota verdomme gebleven,’ zegt Lasse. ‘Ik sta hier al een kwartier, dan moet hij binnen vijf minuten bij je zijn als er geen ufo is...’
‘Wacht heel even,’ zegt Mirja snel en ze verbreekt het contact met haar collega als ze in de verte het licht van twee koplampen ziet.
26
Mirja Zlatnek stapt uit de surveillancewagen en loopt enigszins voorovergebogen door de stortbui. Ze tuurt door de dichte regen naar de auto die naderbij komt.
Ze heeft een hand op het pistool in de holster gelegd, loopt de auto tegemoet en gebaart ondertussen met haar linkerhand om de chauffeur te laten stoppen.
Het regent blaasjes, het water stroomt over de rijbaan en kabbelt het gras van de berm in.
Mirja ziet dat de auto vaart mindert en ze ziet haar eigen schaduw omgeven door het blauwe, roterende licht van achteren, over de weg springen. Ze hoort een oproep uit de surveillancewagen komen, maar blijft buiten. De stemmen over de portofoon klinken blikkerig, knetteren voortdurend, maar toch kan ze het gesprek duidelijk horen.
‘Ongelooflijk bloederig,’ herhaalt een jonge collega terwijl hij de ontdekking van een tweede slachtoffer op de Birgittagården beschrijft, een vrouw van middelbare leeftijd.
De auto komt dichterbij, langzaam, rijdt naar de kant van de weg en blijft staan. Mirja Zlatnek loopt erheen. Het is een Mazda-pick-up met bemodderde banden. Het portier aan de bestuurderskant gaat open en een grote man met een groen jachtvest en een Helly Hansen-trui stapt uit. Hij heeft netjes gekamd haar tot op zijn schouders, een breed gezicht met een grote neus en kleine, smalle ogen.
‘Zit je alleen in de auto?’ roept Mirja terwijl ze water uit haar gezicht veegt.
Hij knikt en kijkt weg naar het bos.
‘Ga aan de kant,’ zegt ze terwijl ze naar hem toe loopt.
Hij doet een minimaal stapje achteruit.
Mirja buigt zich voorover om in de auto te kijken. Haar haar is intussen kletsnat en het water loopt via haar nek over haar rug.
Vanwege de regen en het vuil op het raampje is het lastig iets te zien. Op de bestuurdersstoel ligt een opengeslagen krant. Hij zat op een krant tijdens het rijden. Ze loopt om de auto heen, en probeert te zien wat er op de krappe achterbank ligt. Een oude deken en een thermoskan.
Over de portofoon klinkt een nieuwe oproep, maar ze kan de woorden niet onderscheiden.
Het jachtvest van de man is op de schouders al donkergroen van de regen. Er ratelt iets in de auto, een schrapend geluid over metaal.
Als ze weer opkijkt, is de man dichter bij haar komen staan. Een klein stukje, een paar decimeter. Of ze verbeeldt het zich maar. Ze weet het eigenlijk niet zeker. Hij neemt haar op, laat zijn blik over haar lichaam glijden en fronst zijn vlezige voorhoofd.
‘Woon je hier?’ vraagt ze.
Met haar voet veegt ze vuil van het nummerbord, ze noteert het kenteken en loopt dan verder om de auto heen.
‘Nee,’ antwoordt hij langzaam.
Op de vloer voor de passagiersstoel staat een roze sporttas. Mirja loopt om de auto heen maar blijft de grote man in het oog houden. Op de laadvloer ligt iets onder een stuk groen zeildoek, met stevige spanbanden eroverheen.
‘Waar ga je naartoe?’ vraagt ze.
Hij staat doodstil en volgt haar met zijn blik. Plotseling stroomt er vanonder het zeildoek bloed over de laadvloer, in de groeven met modder en naalden.
‘Wat ligt hieronder?’ vraagt ze.
Als hij geen antwoord geeft, steekt ze haar hand uit over de achterklep van de laadbak. Ze kan er niet makkelijk bij – ze moet zich tegen de auto aan drukken. De man doet een stapje opzij. Haar vingertoppen raken het zeildoek, maar ze laat de man niet los met haar blik. Hij likt langs zijn lippen terwijl zij de punt optilt. Ze klikt haar pistool los, richt haar blik dan snel op de laadvloer en vangt een glimp op van de slanke hoef van een jonge ree, een kalfje nog.
De man staat bewegingsloos in het blauwe zwaailicht, maar Mirja houdt haar hand toch op haar wapen als ze een paar stappen bij de auto vandaan doet.
‘Waar heb je deze ree geschoten?’
‘Ze lag op de weg,’ legt hij uit.
‘Heb je de plaats gemarkeerd?’
Hij spuugt langzaam op de grond, tussen zijn voeten.
‘Mag ik je rijbewijs zien?’
Hij geeft geen antwoord, maakt volstrekt geen aanstalten om te doen wat ze zegt.
‘Je rijbewijs,’ herhaalt ze, maar ze hoort de onzekerheid in haar stem.
‘Wij zijn uitgepraat,’ zegt hij en hij loopt naar zijn auto.
‘Volgens de wet moet je wildaanrijdingen rapporteren...’
De man gaat achter het stuur zitten, sluit het portier, start en rijdt weg. Ze ziet hem met twee wielen in de berm langs de surveillancewagen rijden. Als hij de weg weer op rijdt en uit het zicht verdwijnt, denkt Mirja dat ze de auto nader had moeten onderzoeken, het hele zeildoek weg had moeten halen en onder de deken op de achterbank had moeten kijken.