Getuige(19)
Als Pia Abrahamsson die woorden hoort, beginnen haar tranen te stromen. Ze veegt vlug over haar wangen en hoort de agente met een collega praten. Er zullen wegversperringen worden opgezet op weg 330 en op de weg over de rivier. Haar collega bevindt zich in Nordansjö en hij zegt dat hij binnen vijf minuten ter plaatse kan zijn.
‘Dat is genoeg,’ zegt de agente snel.
De vrachtwagen rijdt op de weg langs de kronkelende rivier door het dunbevolkte gedeelte van de provincie Medelpad. Ze achtervolgen de auto met Pia Abrahamssons vierjarige zoon erin zonder die te zien, maar ze weten dat hij voor hen rijdt. Want er zijn geen alternatieven. Weg 86 voert door een enkel gehucht, maar er zijn geen afslagen, alleen bosbouwwegen zonder verbindingen, recht het bos in, enkele tientallen kilometers door moerassige gebieden naar kapplaatsen, maar dan lopen ze dood.
‘Ik kan dit niet aan,’ fluistert Pia.
De weg waar ze overheen rijden vertakt een kilometer of tien verderop. Vlak na het dorpje Indal loopt de ene poot van de vertakking over een brug de rivier over en gaat dan bijna pal naar het zuiden, terwijl de andere weg verder langs de rivier richting kust loopt.
Pia zit met krampachtig gevouwen handen tot God te bidden. Verderop hebben twee politiewagens de beide wegen afgezet. Eén surveillancewagen staat bij het bruggenhoofd aan de overkant van de rivier, en de andere staat acht kilometer verder naar het oosten.
De vrachtwagen met de Deense chauffeur en predikant Pia Abrahamsson rijdt nu langs Indal. Door de dichte regen zien ze de lege brug boven het hoge, stromende water en het roterende zwaailicht van een eenzame politiewagen bij het bruggenhoofd aan de overkant.
25
Politieagente Mirja Zlatnek heeft de surveillancewagen dwars over de hele rijbaan heen gezet en de handrem aangetrokken. Als er een auto langs wil, moet die de berm in rijden en met twee wielen de diepe greppel in gaan.
Voor haar ligt een lang en recht stuk weg. Het blauwe zwaailicht van de politiewagen flitst over het natte asfalt, op de donkere naalden van de bomen en tussen de stammen.
De regen klettert hard op het dak.
Mirja zit een poosje stil, kijkt door de voorruit naar buiten en probeert na te denken over de situatie.
Het zicht is slecht vanwege de stortregen.
Ze had op een heel rustige dag gerekend omdat bijna al haar collega’s in de regio in de weer zijn met het dode meisje op de Birgittagården. Zelfs de rijksrecherche is bij het vooronderzoek betrokken.
In het verborgene heeft Mirja een angst voor het operationele deel van haar beroep ontwikkeld, zonder dat ze echt iets traumatisch heeft meegemaakt. Misschien heeft het te maken met de keer dat ze probeerde te bemiddelen in een gezinsdrama dat slecht afliep, maar dat is al jaren geleden.
De angst heeft langzamerhand bezit van haar genomen. Ze geeft de voorkeur aan administratieve taken en preventie.
Vanmorgen zat ze aan haar bureau recepten van haar kooknetwerk te lezen. Elandenfilet in bladerdeeg, gegrilde aardappelpartjes en roomsaus met eekhoorntjesbrood. Een stevige puree van aardperen.
Ze had de surveillancewagen meegenomen om in Djupängen naar een gestolen aanhangwagen te kijken, toen de melding van de ontvoerde jongen binnenkwam.
Mirja houdt zichzelf voor dat ze de zaak zal kunnen oplossen. Want de auto met het vierjarige zoontje van de vrouw kan nergens anders heen.
Dit stuk weg is net een lange tunnel, een fuik.
De vrachtwagen rijdt erachteraan.
Of de auto met de jongen rijdt na Indal direct de brug over. Daar heeft haar collega Lasse Bengtsson de weg afgezet.
Of hij komt hierheen – en hier wacht ik hem op, denkt Mirja.
Ongeveer tien kilometer achter de auto rijdt de vrachtwagen.
Het hangt natuurlijk af van de snelheid van de auto, maar binnen twintig minuten, meer niet, zal het tot een confrontatie komen.
Mirja houdt zichzelf voor dat het kind vast niet echt ontvoerd is. Het heeft waarschijnlijk met een voogdijkwestie te maken. De vrouw die ze sprak was te overstuur om samenhangende inlichtingen te geven, maar het was in ieder geval duidelijk dat haar auto zich ergens op de weg aan deze kant van Nilsböle moet bevinden.
Het is zo voorbij, houdt ze zichzelf voor.
Binnen niet al te lange tijd kan ze teruggaan naar haar kamer op het bureau, een kop koffie drinken en een broodje ham eten.
Maar tegelijkertijd is er iets wat haar verontrust. De vrouw had het over een meisje met armen als twijgen.
Mirja had haar naam niet gevraagd. Daar was geen tijd voor geweest. Ze ging ervan uit dat de alarmcentrale alle gegevens had opgenomen.
Haar ontzetting was beangstigend geweest. Ze had snel geademd en hetgeen ze had meegemaakt, had ze beschreven als iets onbegrijpelijks, zonder enige redelijke verklaring.
De regen slaat tegen de voorruit en de motorkap. Mirja legt haar hand op de portofoon, blijft even zo zitten en roept dan Lasse Bengtsson op.