Evermore(54)
‘Ik denk dat we het wel redden met wetsuits aan,’ zegt hij nu vlak achter me.
‘Alleen als daar een dikke, wollen voering in zit,’ grinnik ik. Met mijn voet maak ik een plekje vlak zodat we kunnen zitten.
Hij pakt mijn hand vast en trekt me mee, langs de poeltjes met vloedwater, naar een natuurlijk gevormde grot verderop.
‘Ik wist niet eens dat hier een grot was.’ Ik kijk rond naar de gladde rotswand, het pas aangeharkte zand en de stapel handdoeken en surfboards die in een hoek staan.
‘Dat weet niemand.’ Hij grijnst breed. ‘Daarom staan al mijn spullen er nog. Hij is goed verborgen in de rotswand. De meeste mensen lopen hier langs zonder de grot op te merken. Maar ja, de meeste mensen slijten hun hele leven zonder te zien wat er vlak onder hun neus gebeurt.’
‘Hoe heb jij hem dan gevonden?’ Ik ga zitten op de grote, groene handdoek die hij in het midden heeft uitgespreid.
Hij haalt zijn schouders nonchalant op. ‘Ik ben niet als de meeste mensen.’
Hij komt naast me liggen en trekt me dan ook omlaag. Met zijn hoofd in zijn hand geleund, steunend op zijn elleboog, kijkt hij zo lang naar me dat ik me er ongemakkelijk bij voel.
‘Waarom verberg je jezelf in spijkerbroeken en sweatshirts met een capuchon?’ fluistert hij, terwijl zijn vingers mijn wang strelen en mijn haren achter mijn oor vegen. ‘Weet je dan niet hoe beeldschoon je bent?’
Ik kauw op mijn onderlip en kijk de andere kant op. Ik waardeer de woorden, maar van mij mag hij ermee ophouden. Ik voel er weinig voor om het uit te leggen, om mezelf te moeten verdedigen. Blijkbaar vindt hij me leuker hoe ik vroeger was, maar daar is het te laat voor. Dat meisje is dood en ik heb haar plaats ingenomen.
Een dikke traan rolt over mijn wang. Ik probeer weg te draaien, zodat hij het niet ziet. Maar hij houdt me stevig vast en weigert los te laten. Hij kust de traan weg en beweegt zijn lippen naar de mijne toe.
‘Ever,’ kreunt hij zacht, met een verstikte stem en glinsterende ogen. Hij beweegt zijn lichaam tot hij over mij heen ligt. Het gewicht van zijn lijf vult me met een warmte die al gauw omslaat in hitte.
Ik laat mijn lippen langs zijn kaak en de rechte lijn van zijn kin glijden. Mijn ademhaling wordt steeds oppervlakkiger als zijn heupen tegen de mijne wrijven. Er komen allerlei gevoelens naar boven die ik het liefst had ontkend. Maar ik wil me niet meer verzetten, ik wil het niet negeren. Ik wil gewoon normaal zijn. Wat is er nou normaler dan dit?
Ik sluit mijn ogen als hij mijn trui optilt. Ik geef toe, ik laat me gaan en sta het toe dat hij de knoop van mijn broek losmaakt en die naar beneden trekt. De warmte van zijn handen, de zachte druk van zijn vingertoppen. In gedachten zeg ik tegen mezelf dat dit dromerige, uitbundige gevoel dat door mijn lichaam bruist slechts een ding kan betekenen: dit moet liefde zijn.
Dan voel ik zijn duimen onder het elastiek van mijn slipje glijden. Zachtjes trekt hij het naar beneden. Met een schok zit ik recht overeind en duw hem van me af. Een deel van me wil dat hij verdergaat, wil hem dicht tegen me aan voelen. Maar niet hier, niet nu, niet op deze manier.
‘Ever,’ fluistert hij. Hij kijkt me indringend aan. Ik schud mijn hoofd en wend me half af, ook al voel ik zijn geweldige, warme lijf helemaal tegen me aan. In mijn oor fluistert hij: ‘Het is al goed. Echt waar. Ga nu maar slapen.’
‘Damen?’ Ik rol op mijn zij en knijp mijn ogen dicht in het halfduister. Mijn hand glijdt over de lege plek naast me. Ik klop op de handdoek tot ik mezelf ervan overtuigd heb dat hij er echt niet is. ‘Damen?’ roep ik weer en kijk om me heen in de grot. Het enige wat ik hoor is het bruisen van de golven in de verte.
Ik trek mijn sweatshirt aan en strompel naar buiten, waar het licht van de namiddagzon me begroet. Ik kijk het hele strand af en verwacht hem vanzelf ergens te zien.
Als dat niet gebeurt, loop ik terug naar binnen. Daar vind ik een briefje dat hij voor me heeft achtergelaten op mijn tas. Ik vouw het open.
Ik ben gaan surfen.
Ben zo weer terug.
D.
Meteen ren ik terug naar buiten met het briefje nog in mijn hand. Ik ren heen en weer langs het water, op zoek naar surfers, en eentje in het bijzonder. Maar de enige twee die ik zie, zijn zo blond en wit, dat duidelijk geen van beide Damen kan zijn.
Eenentwintig
Als ik thuiskom, zie ik tot mijn verrassing iemand op het trapje bij de voordeur zitten. Als ik dichterbij ben, verbaast het me nog meer dat het Riley is.
‘Hoi.’ Ik pak mijn tas en gooi het portier achter me dicht, iets harder dan de bedoeling was.
‘Jemig!’ roept ze uit, heftig schuddend met haar hoofd. Ze kijkt me kwaad aan. ‘Ik dacht dat je me omver zou rijden.’
‘Sorry, ik dacht dat je Damen was.’ Ik loop door naar de voordeur.