Evermore(11)
‘Ik ben opgevoed door een travestiet en een romanschrijfster,’ zegt Miles, terwijl hij over tafel leunt om een snoepje van Havens cakeje te plukken. Het gebakje heeft dit keer een Halloweenthema.
‘Sorry, schat, dat was jij niet, dat is Chandler van Friends,’ lacht Haven. ‘Nee, dan ik. Ik ben opgegroeid in een heksenkring. Ik was een beeldschone vampierprinses, geliefd, aanbeden en door iedereen op handen gedragen. Ik woonde in een prachtig middeleeuws kasteel en ik heb dan ook werkelijk geen idee hoe ik hier terecht ben gekomen aan deze plastic tafel met dit stelletje losers.’ Dan knikt ze in Damens richting. ‘En jij?’
Hij neemt een klein slokje van zijn drankje, een rare, rode vloeistof in een glazen flesje. Dan kijkt hij ons alle drie aan en antwoordt: ‘Italië, Frankrijk, Engeland, Spanje, België, New York, New Orleans, Oregon, India, New Mexico, Egypte en in de tijd ertussen ook nog een handvol landen.’ Hij grijnst.
‘Als je zo vaak moest verkassen, dan zit je vader zeker in het leger?’ grinnikt Haven, terwijl ze een tweede snoepje van haar cakeje plukt en dat naar Miles gooit.
‘Ever heeft ook in Oregon gewoond,’ zegt Miles dan. Hij legt het snoepje op het midden van zijn tong en neemt een flinke slok Vitaminwater om het mee weg te spoelen.
‘Ik ook, in Portland,’ knikt Damen.
‘Dat vroeg ik niet, maar oké,’ gaat Miles verder. Hij krijgt daarvoor een vijandige blik van Haven. Na mijn eerdere blunder ziet ze mij nog steeds als de grootste concurrente in de niet-bestaande strijd om de ware liefde. Zo leuk vindt ze het dus niet dat de aandacht nu weer naar mij verschuift.
Damen glimlacht terwijl hij naar me kijkt. ‘Waar woonde jij dan?’
‘In Eugene,’ mompel ik, terwijl ik mijn ogen op mijn sandwich gericht houd in plaats van op hem. Net als eerder op de dag tijdens de les is de hele wereld om me heen weer stil zodra hij spreekt.
Elke keer dat onze blikken elkaar kruisen, krijg ik het heel erg warm.
Toen zijn voet daarnet per ongeluk tegen de mijne stootte, gierde dat tintelende gevoel weer eventjes door mijn hele lijf.
Zo langzamerhand word ik er helemaal gestoord van.
‘Hoe ben je hier terechtgekomen?’ Hij leunt voorover in mijn richting. Ondertussen schuift Haven nog meer naar hem toe.
Ik staar naar het tafelblad en pers mijn lippen stijf op elkaar; dat is mijn tic als ik zenuwachtig ben. Ik wil niet praten over mijn oude leventje. Ik snap niet wat voor nut het heeft om al die vreselijke details op te lepelen. Waarom moet ik uitleggen dat het mijn schuld is dat mijn hele familie is omgekomen, ook al heb ik zelf weten te overleven? Na een ogenblik stilte trek ik het korstje van mijn brood en ik zeg alleen maar: ‘Dat is een lang verhaal.’
Ik voel Damens blik – warm, uitnodigend, indringend – en ik word er zo nerveus van dat mijn handpalmen gaan zweten. Mijn waterflesje glijdt uit mijn greep. Het gaat zo vlug dat ik hem niet kan opvangen en alleen maar kan wachten tot de inhoud over tafel gutst.
Nog voor het flesje de tafel raakt, heeft Damen het al vast en hij geeft het terug. Ik zit daar maar, starend naar het flesje om hem niet aan te hoeven kijken. Ben ik nou de enige die merkte dat hij zo snel bewoog dat zijn lichaam even helemaal wazig leek te worden?
Dan vraagt Miles naar zijn tijd in New York. Haven schuift nu zelfs zo dicht tegen Damen aan dat ze bijna op zijn schoot zit. En ik haal nog een keer diep adem, eet mijn brood op en zeg tegen mezelf dat ik het me maar verbeeldde.
De schoolbel is gegaan en we pakken onze spullen voor we naar de volgende les lopen. Ik wacht tot Damen buiten gehoorsafstand is. Dan draai ik me om naar mijn vrienden en vraag: ‘Hoe kwam hij aan onze tafel terecht?’ Ik huiver als ik hoor hoe schril en beschuldigend het klinkt.
‘Hij wilde in de schaduw zitten, dus boden we hem een plekje aan.’ Miles haalt zijn schouders op, gooit zijn lege flesje in de afvalbak en loopt voor ons uit naar het gebouw. ‘Niets bijzonders, hoor. Het was geen achterbakse list om jou voor schut te zetten.’
‘Je had die opmerking over dat staren best achterwege mogen laten,’ zeg ik, al weet ik dat het overdreven en idioot is. Ik weiger hardop te zeggen wat ik echt denk, want ik wil mijn vrienden niet kwetsen met een onvriendelijke, maar terechte, vraag: waarom zou een jongen als Damen met ons willen omgaan?
Even serieus. Van alle leerlingen hier op school, alle groepjes waar hij zo mag aanschuiven, waarom kiest hij ervoor om bij ons te komen zitten? Wij, die nergens bij horen?
‘Doe eens rustig. Hij vond het wel grappig,’ verdedigt Miles zich. ‘O, trouwens, hij komt vanavond ook nog langs – bij jou thuis. Ik zei dat een uur of acht wel goed was.’
‘Wat?’ Met open mond kijk ik hem aan. Opeens herinner ik me dat Haven tijdens de lunchpauze alleen maar kon denken aan wat ze moest aantrekken, terwijl Miles zich afvroeg of hij genoeg tijd had om langs de zonnestudio te gaan. Nu begrijp ik die gedachten.