Drift(14)
‘Uit 1982,’ zei Kraus en hij klopte op het zadel. Zijn ogen glommen. Hij maakte een zijtas open en trok er een zwart motorjack uit.
‘Toen was ik vijf,’ zei Telander. En leefde mama nog, dacht ze. Ze neuriede Roses for mama. Mama hield van rozen. Op haar kist lagen alleen rozen. Ze had de mooiste van de kist geraapt en mee naar huis genomen.
Kraus kuchte.
‘Het jack is een paar maten te groot,’ zei hij. Hij gaf het aan Telander.
Ze trok het leren jack aan. Uit de andere zijtas nam Kraus een flesje water en dronk het half leeg, voordat hij ook een jack opdiepte en het aantrok. Hij ritste het dicht. Daarbij moest hij zijn buik inhouden. Daarna hielp hij Telander met het riempje onder haar integraalhelm.
Hij gooide zijn been over de motor en ging zitten. Met zijn linkervoet klapte hij de standaard in. Hij zette zijn zwarte motorhelm op en startte de machine. De motor brulde sputterend. Telander nam plaats achter Kraus en zette haar voeten op de steps. Ze zat hoger dan hij.
‘Houd me vast.’
Ze klemde haar armen om Kraus’ lijf. De motor daverde toen Kraus gas gaf en de machine vooruit spoot. Vanonder Telanders helm wapperde haar rode haar.
‘Oké?’ riep Kraus, terwijl hij zijn hoofd draaide.
‘Het gaat goed,’ schreeuwde ze.
Kraus reed veel te hard en passeerde links en rechts auto’s. Hij scheurde door een rood verkeerslicht. Binnen een paar minuten waren ze op de snelweg naar Amsterdam, waar Kraus de linkerbaan koos en op sommige stukken harder dan 150 km per uur reed. Hij nam vijfentwintig minuten later de afslag. Zonder aarzeling reed hij naar de Staalstraat, waar hij de motor op de stoep parkeerde, voor een oud appartementengebouw.
Telander probeerde het riempje onder haar kin los te maken.
‘Laat mij maar,’ zei Kraus, die het losgespte.
Telander trok de helm van haar hoofd en bukte, waarna ze haar haar achterover gooide. Ze krabde met de vingers van twee handen over haar hoofdhuid.
‘Het jeukt,’ zei ze.
‘Zweet,’ wist Kraus. ‘Soms word je gek van kriebel, vooral op hete zomerdagen.’
Hij trok zijn motorjack uit en vouwde het op. Van de bodem van de zijtas pakte hij het flesje water en dronk het leeg. Daarna gooide hij het flesje in de tas en legde zijn jack erbovenop. Telander propte haar jack in de andere zijtas. De helmen maakte Kraus met een geplastificeerd kabelslot aan een schokbreker vast.
Telander belde aan en wachtte tien seconden. Daarna drukte ze nog een keer. Geen gehoor.
‘Mag ik er even langs,’ vroeg een oudere vrouw. Ze had een wit poedeltje aan een riem. Telander en Kraus stapten opzij. De vrouw opende met haar sleutel de portiekdeur en ging naar binnen. Ze rook naar viooltjes. Het hondje kefte en sprong op. Kraus volgde de vrouw en ook Telander stapte de portiekruimte binnen. Er lagen zwarte en witte tegels op de vloer en de trap naar boven was van natuursteen. De leuning was van zwart geschilderd staal.
De vrouw zei: ‘Wie zoekt u?’
‘De bewoner van 399 II,’ antwoordde Telander.
‘De heer Van Asselt en zijn vrouw zijn een halfuur geleden vertrokken. Hij heeft mij de sleutel gegeven om voor zijn kat te zorgen. Dat doe ik altijd als hij op vakantie gaat. Aardige man en zo voorkomend ook. Dat maak je tegenwoordig niet meer mee. Hij is docent op het gymnasium.’