Drift(103)
Verstraten nam het trappetje naar boven en sleepte Frans over het dek naar het vooronder, waar hij hem in de stoel zette. Een spanband trok hij achter de stoel strak. De band liep onder Frans’ oksels over zijn borst naar achteren. De handen tapete hij vast aan de houten leuningen, de voeten aan de poten van de stoel. Rondom de stoelpoten sloeg hij spijkers in de vloer. Hij propte een doek in Frans’ mond en plakte daar tape overheen. Om zijn nek maakte hij een hondenriem vast, die hij straktrok en in de houten zijwand spijkerde. Vlak voor de stoel zette hij een ultrazuinige ledlamp op de vloer. Aan het plafond kleefde hij een webcam. Daarna maakte hij met een prepaidmobieltje twee foto’s waarbij hij er zorgvuldig op lette dat alleen Frans en de lakens zichtbaar waren. Hij bracht de weekendtas terug naar de speedboot en kwam terug met zijn iPad, waarvan hij de hoes openklapte. Enkele seconden later zag hij Frans op zijn beeldscherm verschijnen. Hij verplaatste de webcam een halve meter naar voren en constateerde daarna dat alleen de lakens, de stoel en Frans te zien waren. Uit niets was op te maken dat Frans zich aan boord van een boot bevond. Hij voelde in Frans’ broekzakken en vond de telefoon van de oude man.
Verstraten keek op zijn horloge en wist dat hij snel naar dieper water moest varen om te voorkomen dat kwam vast te zitten op het wad.
Zorgvuldig sloot Verstraten de deur van het vooronder en stapte in de speedboot. Hij startte de twee buitenboordmotoren en was binnen een paar minuten het intergetijdengebied uitgevaren. Hij minderde snelheid om brandstof te sparen, hoewel hem verzekerd was dat hij voor een hele dag benzine genoeg had.
Om halfelf meerde hij de speedboot aan bij het verhuurbedrijf in de Waddenhaven en meldde zich af bij een slaperige man die hem zijn paspoort teruggaf.
‘Hoeveel benzine heeft u verbruikt?’ vroeg de man.
‘Dat weet ik niet.’
‘Heeft niemand u verteld dat u eerst moet aftanken?’
‘Nee.’
‘Dat zult u het volle pond moeten betalen.’
‘Zeg maar hoeveel.’
‘350 euro.’
Verstraten nam een bundel bankbiljetten uit zijn broekzak en telde zeven briefjes van 50 af, die hij op het bureau legde. Daarna wandelde hij naar de parkeerplaats bij de haven en opende de zwarte stationcar. Hij zette de weekendtas op de bijrijdersstoel, startte de auto en reed naar de woonboerderij van Frans. Er brandde geen licht. Hij stapte uit en voelde aan de deuren van een grote schuur, die achter op het erf stond. De deuren waren open. De ruimte was vrijwel leeg. Hij reed de stationcar achteruit naar binnen, sloot de deuren en nam een slok water uit het flesje dat op de stoel naast hem lag. Daarna opende hij de hoes van zijn tablet en staarde naar de beelden van Frans die langzaam met zijn hoofd heen en weer schudde, zijn ogen wijd open.
Verstraten schoof de stoel naar achteren. Hij nam de telefoon van Frans en las de in-en uitgaande sms’jes. Hij glimlachte en legde het mobieltje op de bijrijdersstoel. Daarna verstelde hij de rugleuning en leunde achterover. Binnen een paar minuten sliep hij waarbij hij zachte snurkgeluiden maakte.
Genomen, niet bemind
De dorst is als schuurpapier. Droog. Korrelig. Al vanaf vrijdag had Charlotte Verstraten niets gedronken en gegeten. Soms zakte ze even weg, de vooraankondiging van bewusteloosheid.
Zo ver laat ik het niet komen, dacht ze. Ik lijd en het leed wordt me aangedaan door mijn eigen zoon.
Als kind was hij al onbereikbaar en onuitstaanbaar, dacht Charlotte Verstraten die onder een groezelige deken op bed lag. De juffrouw van klas vier van de lagere school had tijdens een huisbezoek gezegd dat Jan-Albert ‘ijverig, slim, maar lastig en soms zelfs onhandelbaar is.’