De vergeten tuin(89)
Robyn ging voorop en liep met doelbewuste tred door het verwaaide gras. Toen ze hoger kwamen, begon Cassandra de vogels op te merken. Massa’s kleine, bruine zwaluwen riepen naar elkaar terwijl ze van de ene sprietige tak naar de volgende vlogen. Ze kreeg het merkwaardige gevoel dat ze werd gadegeslagen, alsof de vogels elkaar verdrongen om een oogje op de menselijke indringers te houden. Ze huiverde een beetje en daarna berispte ze zichzelf omdat ze zo kinderachtig deed en een mysterie verzon op een plek waar alleen maar een bepaalde sfeer hing.
‘Mijn vader heeft in 1975 de verkoop aan uw grootmoeder geregeld,’ zei Henry, die zijn grote stappen wat inhield om vlak achter Cassandra te gaan lopen. ‘Ik was net als assistent-notaris op zijn kantoor begonnen, maar ik kan me de verkoop nog wel herinneren.’
‘Dat doet iedereen,’ riep Robyn. ‘Het was het laatste stukje van het oude landgoed dat werd verkocht. Er waren mensen in het dorp die zwoeren dat het huisje nooit verkocht zou worden.’
Cassandra wierp een blik naar de zee. ‘Waarom? Het huis moet een schitterend uitzicht hebben…’
Henry wierp een blik op Robyn, die met de hand op haar borstkas was blijven staan om op adem te komen. ‘Nou ja, dat is wel zo,’ zei hij, ‘maar…’
‘Er deden lelijke verhalen de ronde,’ zei Robyn tussen twee hijgende ademtochten door. ‘Geruchten en zo… over het verleden.’
‘Waarover precies?’
‘Malle geruchten,’ zei Henry beslist. ‘Een heleboel onzin van het soort dat je in elk Engels dorp kunt horen.’
‘Er werd gezegd dat het er spookte,’ vervolgde Robyn terloops.
Henry moest lachen. ‘Noem mij één huis in Cornwall waar het niet spookt.’
Robyn draaide met haar lichtblauwe ogen. ‘Mijn man is nuchter.’
‘En mijn vrouw romantisch,’ zei Henry. ‘Cliff Cottage bestaat uit baksteen en specie, net zoals alle andere huizen in Tregenna. Het is net zomin behekst als ik.’
‘En jij noemt jezelf een Cornishman.’ Robyn stopte een lok weerbarstig haar achter haar oor en keek Cassandra met samengeknepen ogen aan. ‘Geloof jij in spoken, Cassandra?’
‘Ik denk het niet.’ Cassandra moest denken aan het rare gevoel dat de vogels haar hadden gegeven. ‘Althans niet het soort dat ’s nachts herrie maakt.’
‘Dan ben je een verstandig meisje,’ zei Henry. ‘Het enige wat de afgelopen dertig jaar daarbinnen is geweest, is af en toe een jongen uit de buurt die zijn makkers de stuipen op het lijf wilde jagen.’ Henry haalde een zakdoek met een monogram uit zijn broekzak, vouwde hem in tweeën en depte zijn voorhoofd. ‘Kom op, Robyn. Als we niet doorlopen, duurt het de hele dag en die zon is niet mis. We maken deze week een staartje zomer mee.’
De steile klim en het pad dat steeds smaller werd, maakten verder praten lastig en ze legden de laatste honderd meter in stilte af. Dunne sprietjes bleek gras blonken toen de wind er zacht doorheen streek.
Nadat ze een paar struiken duindoorn waren gepasseerd, kwamen ze eindelijk bij een natuurstenen muur. Die was minstens twee meter hoog en had iets ongerijmds, omdat ze zo’n lange weg hadden afgelegd zonder één enkel door mensenhanden vervaardigd bouwwerk te zien. De poort was een ijzeren boog met een hek waarin zich tentakels van een klimplant hadden gevlochten die door de tijd waren verkalkt. Een bordje dat ooit op het hek bevestigd moest zijn geweest, hing nu aan een hoek. Het was begroeid met lichtgroen en bruin mos als een wondkorst, en die had inhalig de groeven van de sierlijke letters in beslag genomen. Cassandra hield haar hoofd schuin zodat ze de tekst kon lezen: BETREDEN OP EIGEN RISICO.
‘Die muur is een betrekkelijk recente toevoeging,’ zei Robyn.
‘Met “recent” bedoelt mijn vrouw dat hij minstens honderd jaar oud is. Het huisje zelf moet drie keer zo oud zijn.’ Henry schraapte zijn keel. ‘Welnu, je beseft toch wel dat het oude huisje behoorlijk bouwvallig is?’
‘Ik heb een foto,’ zei Cassandra. Ze haalde hem uit haar handtas.
Hij bekeek hem en trok zijn wenkbrauwen op. ‘Die is voor de verkoop genomen, zou ik zeggen. Sindsdien is het een beetje veranderd. Het is niet onderhouden, begrijpt u.’ Met zijn linkerhand duwde hij het smeedijzeren hek open en hij maakte een gebaar met zijn hoofd. ‘Zullen we maar?’
Een pad voerde onder een pergola met stokoude rozen met artrose door. Toen ze de tuin in liepen, daalde de temperatuur. De algemene indruk was donker en somber. En het was stil, er hing een merkwaardige, doodse stilte. Zelfs het eeuwige geluid van de zee leek hier gedempt. Het was alsof de tuin achter de stenen muur sliep, wachtend op iets of iemand om hem te wekken.