De vergeten tuin(87)
‘Je vindt het nooit.’
‘Jawel hoor.’
Hij plaagde haar met twinkelende ogen. ‘Nooit, je zult nooit de weg door de doolhof vinden. En al vind je hem wel, dan nog kom je er nooit achter hoe je door de geheime poort in de tuin van het huisje moet komen.’
‘Ja hoor! Laat me het alsjeblieft proberen, Davies.’
‘Ik ben bang dat het niet kan, juffrouw Eliza,’ zei Davies, die wat ernstiger werd. ‘Al heel lang heeft niemand de hele doolhof doorkruist. Ik onderhoud hem tot een bepaald punt, maar ik ga niet verder dan mij is toegestaan. Voorbij dat punt is het een woestenij.’
‘Waarom is er niemand doorheen gegaan?’
‘Een poos geleden heeft je oom hem laten sluiten. Sindsdien is er niemand doorheen geweest.’ Hij boog zich weer naar haar toe. ‘Je moeder was een van de mensen die de doolhof op haar duimpje kende. Bijna net zo goed als ik.’
In de verte klonk een bel.
Davies deed zijn hoed af en wiste het zweet van zijn voorhoofd. ‘Je moet er maar als een haas vandoor gaan, juffrouw. Dat is de bel voor de lunch.’
‘Komt u ook lunchen?’
Hij moest lachen. ‘Het personeel doet niet mee aan de lunch, juffrouw Eliza. Dat is niet gepast. Dat eet nu warm.’
‘Komt u dan warm eten?’
‘Ik eet niet binnen. Dat heb ik al heel lang niet meer gedaan.’
‘Waarom niet?’
‘Het is geen plek waar ik graag kom.’
Eliza begreep het niet. ‘Waarom niet?’
Davies streek over zijn baard. ‘Ik heb het meer naar mijn zin als ik bij mijn planten blijf, juffrouw Eliza. Er zijn mensen die in de wieg gelegd zijn voor het gezelschap van mensen en anderen die dat niet zijn. Ik hoor bij de laatsten: ik ben tevreden op mijn eigen mestvaalt.’
‘Maar waarom?’
Hij zuchtte langzaam, als een grote, vermoeide reus. ‘Bepaalde plekken doen mijn haren overeind staan, die passen niet bij mijn karakter. Begrijp je wat ik bedoel?’
Eliza moest denken aan haar tante de avond tevoren in de wijnrode kamer, de grote jachthond en de schaduwen van het kaarslicht die nijdig op de muren bewogen. Ze knikte.
‘De jonge Mary, dat is nog eens een goed kind. Die zal daarbinnen wel goed voor je zorgen.’ Hij keek haar een beetje fronsend aan. ‘Het is niet goed om de mensen al te gauw te vertrouwen, juffrouw Eliza, dat is helemaal niet goed, hoor je me?’
Eliza knikte ernstig, want dat leek haar een gepaste reactie.
‘En nu wegwezen, jongedame, anders kom je te laat voor het middageten en zal mevrouw je levend villen. Ze houdt er niet van als haar regels worden overtreden, dat is een ding dat zeker is.’
Eliza glimlachte, maar Davies niet. Ze maakte aanstalten om weg te lopen, maar bleef staan toen ze iets achter het hoogste raam zag bewegen, iets wat ze de vorige dag ook had gezien. Een klein en aandachtig gezicht.
‘Wie is dat?’ vroeg ze.
Davies draaide zich om en tuurde omhoog. Hij knikte een beetje naar het hoogste raam. Hij klemde zijn tanden om de steel van zijn pijp, nam een paar halen en antwoordde zonder hem uit zijn mond te halen. ‘Ik denk juffrouw Rose.’
‘Juffrouw Rose?’
‘Je nicht. De dochter van je oom en tante.’
Eliza zette grote ogen op. Haar nicht?
‘Vroeger zagen we haar dikwijls op het landgoed; ze was een intelligent jong ding. Maar een paar jaar geleden is ze ziek geworden, dus daar is een einde aan gekomen. Mevrouw besteedt al haar tijd en een flinke bom duiten aan pogingen om haar te genezen van wat haar scheelt, en de jonge dokter uit het dorp is hier kind aan huis.’
Eliza moest denken aan de veelvuldige bezoeken van de apotheker toen mama op haar sterfbed lag. ‘Dan moet ze wel erg ziek zijn.’
Davies raapte zijn hark op en begon de gevallen bladeren op te ruimen. ‘Nou, juffrouw Eliza, sommige mensen zeggen dat ze niet lang meer te gaan heeft, maar ik kan niet zeggen dat ik dat zo zeker weet.’
‘Waarom niet?’
Davies dacht even na. ‘In de eerste plaats zei mijn vader altijd dat mensen die ziek en ziekelijk zijn meestal lang leven in plaats van vroegtijdig sterven.’
‘En in de tweede plaats?’
‘Ten tweede vertonen de wangen van de jongejuffrouw een aantrekkelijke blos wanneer ze niet lekker is, en ik kan me niet voorstellen dat ze daar graag afstand van doet.’
Eliza stond nog steeds naar het raam te kijken. Langzaam hief ze haar hand op met de vingers uit elkaar zoals de zeester op het strand. Ze zwaaide en zag dat het gezicht achter het raam zich schielijk in het donker terugtrok.
Er verscheen een flauwe glimlach om Eliza’s mond. ‘Rose,’ zei ze, alsof ze de zoete naam wilde proeven. Het was net de naam van een sprookjesprinses.
24
Cliff Cottage, Cornwall, 2005