Reading Online Novel

De vergeten tuin(88)





De wind joeg door Cassandra’s haar, waardoor haar paardenstaart binnenstebuiten sloeg en weer zijn oorspronkelijke vorm aannam als een windzak op een vliegveld. Ze trok haar vest strak om haar schouders, bleef een ogenblik staan om op adem te komen en keek langs de smalle kustweg terug naar het dorp beneden. Kleine witte huisjes zaten tegen de rotswanden van de inham gekleefd als bladluis op een tak, het lichtblauwe water van de haven was bespikkeld met rode en blauwe vissersboten die bewogen op de deining, terwijl meeuwen duikvluchten uitvoerden op de vangst, of erboven cirkelden. Zelfs op deze hoogte was de lucht verzadigd van zout dat van de oppervlakte van de zee was gelikt.

Het pad langs de kliffen was zo smal dat Cassandra zich afvroeg hoe iemand ooit zo moedig kon zijn om met de auto naar boven te rijden. Aan weerskanten groeide lang, lichtgroen helmgras dat sidderde wanneer er een windvlaag doorheen raasde. Hoe hoger ze kwam, hoe meer vocht er in de lucht leek te hangen.

Cassandra keek op haar horloge. Ze had onderschat hoe lang het zou duren om de weg langs de kliffen te beklimmen, om maar niet te spreken van de vermoeidheid die haar benen halverwege in rubber veranderden. Het was een combinatie van jetlag en ouderwets slaapgebrek.

De voorgaande nacht had ze belabberd geslapen. De kamer en het bed waren vrij comfortabel, maar ze was door vreemde dromen geplaagd, het soort dat blijft hangen na het wakker worden, maar je ontglipt als je er vat op probeert te krijgen. Alleen de tentakels van het ongemak bleven achter.

In de loop van de nacht was ze gewekt door iets concreters, door een geluid alsof er een sleutel in het slot van haar kamerdeur werd gestoken. Ze wist zeker dat het dat was: iemand aan de andere kant van de deur stak een sleutel in het slot en morrelde eraan in een poging de deur open te krijgen.

Toen Cassandra die ochtend naar buiten ging, had ze dat bij de receptie gemeld en het meisje gevraagd of ze het tegen andere gasten wilde zeggen om zich ervan te vergewissen dat niemand zijn kamernummer was vergeten. Het meisje had haar verbaasd aangekeken en Cassandra er op vrij kille toon aan herinnerd dat het hotel magneetkaarten gebruikte in plaats van metalen sleutels. Ze had waarschijnlijk de wind gehoord die met het oude koperen sluitwerk speelde.

Ze vergat het incident weer en hervatte haar wandeltocht naar boven. Veel verder kon het niet zijn; de mevrouw van de kruidenierszaak in het dorp had gezegd dat het twintig minuten lopen was en ze was inmiddels al een half uur aan het klimmen.

Cassandra ging een bocht om en zag een rode auto die op het grind was gestopt. Een man en een vrouw stonden naar haar te kijken. Hij was lang en mager, zij klein en mollig. Even dacht Cassandra dat het toeristen waren die van het uitzicht genoten, maar toen ze gelijktijdig hun hand ophieven om te zwaaien, begreep ze wie het waren.

‘Hallo!’ riep de man terwijl hij naderbij kwam. Hij was van middelbare leeftijd, al wekten zijn spierwitte haar en baard aanvankelijk de indruk dat hij veel ouder was. ‘Jij moet Cassandra zijn. Ik ben Henry Jameson.’ Hij wees op de stralende vrouw. ‘En dit is mijn vrouw Robyn.’

‘Heel leuk om kennis met je te maken,’ zei Robyn, die haar man op de voet was gevolgd. Haar grijze haar was keurig in een boblijn geknipt en streek langs haar mollige rode appelwangen.

Cassandra glimlachte. ‘Bedankt dat jullie op zaterdag wilden komen, dat waardeer ik echt.’

‘Onzin.’ Henry haalde een hand door zijn dunne, verwaaide haar. ‘Dat is geen enkele moeite. Ik hoop alleen dat je het niet erg vindt dat Robyn is meegekomen…’

‘Natuurlijk vindt ze dat niet erg, waarom zou ze?’ zei Robyn. ‘Je vindt het toch niet erg?’

Cassandra schudde haar hoofd.

‘Wat heb ik je gezegd? Ze vindt het absoluut niet erg.’ Robyn pakte Cassandra’s pols. ‘Niet dat hij een schijn van kans had om me tegen te houden. Als hij dat had geprobeerd, had hij een echtscheiding geriskeerd.’

‘Mijn vrouw is secretaris van de plaatselijke heemkundige vereniging,’ zei Henry een tikje verontschuldigend.

‘Ik heb een paar boekjes over de omgeving uitgebracht. Geschiedkundige voornamelijk, over de families van de streek, bekende monumenten, beroemde huizen. Mijn meest recente gaat over de smokkelhandel; we zijn in feite bezig alle artikelen op een website te zetten…’

‘Ze heeft gezworen thee te drinken in elk huis van historische betekenis in het graafschap.’

‘… Maar ik woon al mijn hele leven in het dorp en ik heb nog nooit een voet in dat oude huisje gezet.’ Robyn glimlachte zo stralend dat haar wangen glommen. ‘Ik moet toegeven dat ik verschrikkelijk nieuwsgierig ben.’

‘Dat zouden we nooit hebben geraden, schat,’ zei Henry vermoeid, en hij wees naar de heuvel. ‘We moeten te voet verder, de weg houdt hier op.’