De vergeten tuin(133)
‘Kunstschilder, ik weet het.’ Christian raapte een stokje van de grond op. ‘Ik heb een boek met zijn illustraties, een sprookjesboek.’
‘Magische vertellingen voor jongens en meisjes?’
‘Ja.’ Hij keek haar verrast aan.
‘Dat heb ik ook.’
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Er zijn er maar weinig uitgebracht, weet je. Althans niet naar de huidige normen. Wist je dat Eliza Makepeace hier in dat huisje heeft gewoond?’
Cassandra schudde haar hoofd. ‘Ik wist wel dat ze op het landgoed is opgegroeid…’
‘De meeste verhalen zijn hier in deze tuin geschreven.’
‘Je weet een heleboel van haar.’
‘Ik heb die sprookjes de laatste tijd opnieuw gelezen. Toen ik klein was, vond ik ze prachtig; vanaf het moment dat ik een exemplaar van het boek in een plaatselijke tweedehands winkel vond. Ze hadden iets betoverends; er stond veel tussen de regels in.’ Hij schopte met de neus van zijn schoen in de aarde. ‘Misschien is het een beetje raar, een volwassen vent die kindersprookjes leest.’
‘Ik vind van niet.’ Cassandra merkte dat hij met zijn handen in zijn zakken stond te schokschouderen, bijna alsof hij zenuwachtig was. ‘Welk verhaal vond je het mooist?’
Hij hield zijn hoofd schuin en keek even met samengeknepen ogen in de zon. ‘De ogen van het oude vrouwtje.’
‘Echt? Waarom?’
‘Dat leek me altijd anders dan de rest. Op de een of andere manier zat er meer betekenis in. Bovendien was ik als achtjarige smoorverliefd op die prinses.’ Hij glimlachte verlegen. ‘Hoe kun je niet verliefd worden op een prinses wier kasteel wordt verwoest, wier onderdanen worden uitgeroeid, wier koninkrijk wordt vernietigd en die toch voldoende moed bijeenraapt om een zoektocht te ondernemen om de ontbrekende ogen van het oude besje terug te halen?’
Cassandra moest ook glimlachen. Het verhaal over het dappere prinsesje dat niet wist dat ze een prinses was, was het eerste sprookje van Eliza dat Cassandra had gelezen op die warme dag in Brisbane, toen ze tien was en haar grootmoeders verbod in de wind had geslagen, toen ze het koffertje onder het bed had ontdekt.
Christian brak zijn stokje in tweeën en gooide de helften weg. ‘Ik neem aan dat je gaat proberen het huisje te verkopen?’
‘Hoezo? Wil jij het?’
‘Zeker met het loon dat Mike me betaalt.’ Ze keken elkaar aan. ‘Vergeet het maar.’
‘Ik weet niet hoe ik het op moet knappen,’ zei ze. ‘Ik had me niet gerealiseerd hoeveel werk er moet worden verzet. De tuin, het huis zelf.’ Ze gebaarde over de zuidmuur. ‘Er zit verdomme een gat in het dak.’
‘Hoe lang blijf je?’
‘Ik heb nog voor twee weken een kamer in het hotel.’
Hij knikte. ‘Dat moet voldoende zijn.’
‘Denk je?’
‘Ja, hoor.’
‘Wat een vertrouwen. En je weer nog niet eens of ik wel met een hamer kan omgaan.’
Hij stak zijn hand op om een loshangende streng blauweregen in de andere vlechten. ‘Ik kom je wel helpen.’
Cassandra liep rood aan van schaamte. Hij dacht zeker dat ze hem een hint had gegeven. ‘Ik bedoelde niet… Ik heb geen…’ Ze zuchtte. ‘Er is geen geld voor de restauratie. Geen cent.’
Hij glimlachte. Het was de eerste echte glimlach die ze van hem zag. ‘Ik verdien toch een habbekrats. Dan kan ik net zo goed niets verdienen op een plek waar ik gek op ben.’
31
Tregenna, Cornwall, 1975
Nell keek uit over de woeste zee. Het was de eerste bewolkte dag sinds ze in Cornwall was gearriveerd en het hele landschap huiverde. De witte huisjes die tegen de steile heuvel geplakt zaten, de zilverwitte meeuwen en de grauwe lucht die de ziedende zee weerspiegelde.
‘Het mooiste uitzicht van heel Cornwall,’ zei de makelaar.
Nell gaf geen commentaar op haar onnozele opmerking. Ze bleef door het raam van de kleine dakkapel naar de kolkende zee kijken.
‘Hiernaast is nog een slaapkamer. Die is niet groot, maar toch een slaapkamer.’
‘Ik hoef niet verder te kijken,’ zei Nell. ‘Als ik klaar ben, kom ik wel naar beneden.’
De makelaar leek maar al te blij om te worden weggestuurd en Nell zag haar even later bij het tuinhekje verschijnen, weggedoken in haar jas.
Nell zag de vrouw strijd met de wind leveren toen ze probeerde een sigaret aan te steken, en daarna zwierf haar blik naar de tuin. Veel zag ze er hiervandaan niet van, want ze moest door een rafelig wandtapijt van slingerplanten kijken, maar ze zag nog net het stenen hoofd van het beeld van het jongetje.
Nell leunde tegen het stoffige venster en voelde het door zout aangevreten hout onder haar handen. Ze was al eens eerder in dit huisje geweest, als kind, dat wist ze inmiddels zeker. Ze had op precies hetzelfde plekje naar de zee staan kijken, hier in deze kamer. Ze deed haar ogen dicht en dwong haar geheugen scherper in te zoomen.