De vergeten tuin(125)
Voorzichtig haalde Linus de foto uit zijn jaszak. Hij was voorzichtig omdat het een oude opname was en de kanten waren rafelig. Het laatste zonlicht was bijna weg, maar als hij hem in de juiste hoek hield…
Hoe dikwijls had hij na haar verdwijning niet zo naar die foto zitten kijken? Het was de enige afdruk die hij had, want toen Georgiana weg was, was er iemand – mama? Adeline? een van hun hulpen? – zijn donkere kamer in geslopen om de negatieven te stelen. Hij had alleen deze foto nog. Die was gespaard gebleven omdat Linus hem altijd bij zich droeg.
Maar nu kreeg hij een tweede kans en die zou Linus niet laten glippen. Hij was geen kind meer, maar de heer van Blackhurst. Moeder en vader waren allebei ten grave gedragen. Alleen die vermoeiende vrouw van hem en haar ziekelijke dochter waren nog over, dus wie zou Linus iets in de weg leggen? Hij had Adeline alleen maar het hof gemaakt om zijn ouders te straffen voor Georgiana’s vlucht, en de verloving was zo’n ultieme, wrede klap voor hen geweest, dat de duurzame accommodatie van die vrouw op Blackhurst maar een geringe prijs had geleken. En dat was ook zo gebleken. Ze was makkelijk te negeren. Hij was heer en meester en wat hij wilde, gebeurde ook.
Eliza. Hij liet de klank van de naam over zijn lippen rollen en zich in de krullen van zijn baard nestelen. Zijn lippen trilden en hij klemde ze op elkaar.
Hij zou haar een geschenk geven. Een verjaarscadeau. Iets waarop ze dol zou zijn, want waarom zou ze dat niet zijn als haar moeder er vroeger ook zo gek op was geweest?
Het wisselkind
door Eliza Makepeace
Heel lang geleden, toen toverij nog springlevend was, was er eens een koningin die naar een kind verlangde. Ze was een treurige koningin, want de koning was vaak op reis, en dan liet hij haar alleen in het grote kasteel waar ze niets anders te doen had dan nadenken over haar eenzaamheid en zich afvragen waarom haar man, van wie ze zo veel hield, het kon verdragen om zo lang en zo dikwijls van haar gescheiden te zijn.
Toevallig had de koning vele jaren daarvoor de troon gestolen van zijn rechtmatige eigenaar, de Elfenkoningin, en het schitterende, vreedzame Elfenland was van de ene op de andere dag veranderd in een troosteloze plek waarin toverij niet meer bloeide en lachen verboden was. De koning was zo wraakzuchtig dat hij besloot de Elfenkoningin gevangen te nemen en terug te halen naar het koninkrijk. Speciaal daarvoor werd er een gouden kooi gemaakt en de koning was van plan de Elfenkoningin daarin gevangen te zetten zodat hij haar kon dwingen om voor zijn genoegen te toveren.
Op een winterse dag, toen de koning weg was, zat de koningin bij het open raam te naaien en af en toe keek ze uit over het besneeuwde landschap. Ze zat te wenen, want de mistroostige wintermaanden herinnerden de koningin altijd aan haar eigen eenzaamheid. Terwijl ze naar het kale winterlandschap keek, dacht ze aan haar eigen baarmoeder, die ondanks haar verlangen naar een kind nog nooit vrucht had gedragen. Want o, wat verlangde ze ernaar om een kind ter wereld te brengen. Naar een beeldschoon meisje om de koningin gezelschap te houden, zodat ze nooit meer eenzaam hoefde te zijn.
De koningin was zo in gedachten verzonken, zo in beslag genomen door haar droom over het kleine meisje dat sprekend op haar zou lijken, dat de naald uitschoot en ze zich in haar vinger prikte. Er viel een druppel vuurrood bloed op de witte sneeuw, en die druppel stak zo fel af tegen het wit dat de koningin direct uitriep: ‘O, wat zou ik graag een kind hebben! Een beeldschone dochter met een huid zo blank als sneeuw, lippen zo rood als bloed en ogen die nooit wenen.’
De winter ging voorbij en de wereld om haar heen ontwaakte. Vogels keerden terug naar het koninkrijk en gingen nestelen. Herten stonden weer te grazen op de grens van akkers en bossen en knoppen op de boomtakken van het rijk barstten open. Toen de leeuweriken van het nieuwe seizoen het luchtruim kozen, ging de rok van de koningin strakker om haar middel zitten en na een poosje besefte ze dat ze zwanger was. De koning was niet terug geweest in het kasteel, en zo besefte de koningin dat een ondeugend elfje dat ver van huis was en zich in de wintertuin had verstopt, haar moest hebben horen huilen en haar wens met toverkracht had vervuld.
De koningin werd steeds dikker en het werd weer winter. Op kerstavond viel er een dikke laag sneeuw in het hele land en de koningin kreeg weeën. Die duurden de hele nacht, en op de twaalfde slag van de klok van middernacht werd haar dochter geboren, en eindelijk kon de koningin haar baby’s gezicht zien. Te bedenken dat dit beeldschone kind met haar blanke, smetteloze huid, zwarte haar en rode lippen in de vorm van een rozenknop, helemaal van haar was! ‘Rosalind,’ zei de koningin. ‘Ik noem haar Rosalind.’
Prinses Rosalind was een lieve baby, die vreugde en hilariteit bracht in het kasteel waarvan de muren zo lang hadden weergalmd van verdriet. De burgerij van Elfenland staarde haar glimlachend na waar ze ook ging, en zelfs de zee was betoverd door haar schoonheid.