Reading Online Novel

De toneelclub(36)







38


Pas op donderdagmiddag kreeg ze haar kans. Ze had gewacht tot ze Rolf, een collega die meestal als laatste naar huis ging, de achterdeur hoorde sluiten. Door het raam van de studio zag ze hem wegfietsen. De anderen waren al vertrokken, alleen John zat nog in zijn kamer. Ze haalde een paar keer diep adem, liep naar zijn kamerdeur en klopte aan.

‘Ja?’ klonk het. Ze stapte binnen en wist niet wat ze zag. Het anders zo onberispelijke kantoor, modern ingericht met strakke zwarte meubelen en een bureau met een glazen blad, was een grote puinhoop. Verschillende kledingstukken puilden uit een grote weekendtas die midden in de kamer op de vloer stond, onder het bureau lagen zeker zes lege pizzadozen en het glazen bureaublad was niet meer te zien door de spullen die erop waren uitgestald: een toilettas, een scheerapparaat, cd’s, een cadeaubox met gebonden stripboeken van Kuifje, een set golfballen, scheenbeschermers, drie stropdassen en een grote pot gezichtscrème van een duur merk. John keek even op en tikte toen weer verder op zijn toetsenbord. Elin vouwde haar armen over elkaar en wachtte tot ze zijn aandacht had. Het duurde een paar minuten voor John weer opkeek, haar houding zag en met een zucht zijn toetsenbord opzij schoof.

‘Ga zitten,’ zei hij en hij knikte naar de stoel tegenover hem.

Elin nam plaats en keek haar baas aan. Ze was zenuwachtig, maar deed haar uiterste best dat niet te laten merken. Haar plan was goed doordacht en moest nu ten uitvoer worden gebracht. Gewoon een kwestie van even door de zure appel bijten, hield ze zichzelf voor.

‘Hoe gaat het?’ begon ze.

‘Uitstekend, dank je.’

‘Dat zou je niet zeggen als je deze kamer ziet.’

John trok zijn wenkbrauwen op. Deze directheid was hij niet gewend en zeker niet van haar. Toen keek hij om zich heen.

‘Tja, ik moet eens opruimen, daar heb ik nog geen tijd voor gehad.’ Hij richtte zijn blik weer op Elin. ‘Hoe gaat het met jou?’

‘Toevallig dat je dát nu vraagt,’ zei ze en ze ging even verzitten.

‘O?’

‘Ja, daar wilde ik het namelijk met je over hebben. Nu gaat het prima met mij, maar zoals je weet was ik een tijdje geleden ziek. Ik ben ruim een week thuis geweest en weet je waar dat aan lag?’ Ze keek hem vragend aan.

‘Nou?’

‘Aan jou.’

‘Aan mij?’ Zijn verontwaardiging leek niet gespeeld.

‘Ja John, aan jou. Ik bleef ruim een week thuis omdat ik helemaal strontziek werd van die stapels werk die ik hier al maanden aan het verstouwen ben. In mijn eentje, zonder de collega die me al tijdenlang beloofd is. Ik werk keihard, vaak ook ’s avonds en in het weekend, en daar werd ik ziek van. Daarom zit ik hier. Om te vertellen dat ik dat niet meer doe. Dan weet je dat.’

John zakte achteruit in zijn stoel en zei niets. Ze wist niet zeker of dat kwam doordat hij af wilde wachten of ze nog meer op haar lever had, of doordat hij met stomheid geslagen was. Ze hoopte op dat laatste. Nu doorpakken, spoorde ze zichzelf aan.

‘En dan nog iets. Mensen die hard werken, vinden het fijn om gewaardeerd te worden. Om van tijd tot tijd een complimentje te krijgen; soms in woorden, soms in middelen. Dat helpt, weet je? Dat zorgt ervoor dat je het volhoudt, dat je zelfs plezier in je werk kunt hebben en dat je de volgende keer misschien nog iets harder rent. Ik ben erachter gekomen dat dat concept jou vreemd is. Ik spreek hier puur namens mezelf, maar geloof mij als ik zeg dat ik niet de enige ben die dit zo voelt. Ik wil je vragen daar verandering in te brengen. Laat ons eens merken hoezeer je ons waardeert. Als je dat doet, tenminste, maar dat kan niet anders want zonder ons blijft deze tent niet draaien.’

Zo. Dat was eruit. Ze schoof wat terug in haar stoel en keek John afwachtend aan. Tijdens haar betoog had ze hem nauwlettend geobserveerd. Zijn verbazing was langzaam gegroeid en bij haar laatste woorden omgeslagen in boosheid. Hij had zijn ogen wat samengeknepen en loerde naar haar als een roofdier dat zich beraadt over de beste manier om zijn prooi aan te vallen. Ze zette zich schrap voor een stevige reactie.

‘Ken jij Mieke van der Sloot en Karen Dupré?’ Zijn stem was laag en hij had elk woord dat hij uitsprak nadrukkelijk beklemtoond. Elin dacht na. Waar wilde hij heen? Dit had ze niet verwacht. Het was belangrijk dat zij de controle over het gesprek hield, anders wist ze niet zeker of ze zich staande kon houden. Sterk blijven nu, sprak ze zichzelf toe. Niet buigen, gewoon antwoord geven.

‘Nee. Wie zijn dat?’

‘Dat zijn twee vormgevers die hier een tijdje geleden hebben gesolliciteerd. De ene vers van het grafisch lyceum en de andere met al jaren ervaring en op zoek naar een nieuwe werkplek. Beide prima kandidaten. Ik had ze makkelijk aan kunnen nemen. Maar dat heb ik niet gedaan. En zal ik jou eens vertellen waarom niet, Elin? Omdat jij hier al werkt.’