De Stilte Van De Hel(17)
Callie ziet er triest uit. Niet zomaar triest – diepbedroefd.
Ik heb Callie minachtend meegemaakt, zachtmoedig, kwaad, wraakzuchtig, gevat – in allerlei verschillende stemmingen. Triest heb ik haar echter nog nooit gezien. Niet zoals nu. Ik weet ook op een of andere manier dat het niets met mij te maken heeft.
Wat ze ook in haar hand houdt, het maakt mijn heldin innig bedroefd en dat schokt me.
Ik voel wel aan dat dit privé is. Callie wil niet dat ik haar zo zie. Ze mag dan slechts één gezicht hebben dat ze aan de hele wereld toont, maar ze bepaalt wel zelf welke delen ze toont. Ze heeft er bewust voor gekozen dit deel niet aan mij te tonen, wat het ook precies is. Ik loop de damestoiletten weer in. Tot mijn verbazing staat een van de oudere dames daar haar handen te wassen en ze kijkt me via de spiegel even aan. Ik kijk terug en bijt peinzend op een duimnagel. Hak dan een knoop door.
‘Mevrouw,’ zeg ik. ‘Zou u alstublieft iets voor me willen doen?’
‘Wat dan, liefje?’ vraagt ze zonder enige aarzeling.
‘Er zit daar een vriendin van me...’
‘Die onbeleefde vrouw met die verschrikkelijke eetgewoonten?’
Slik.
‘Ja, mevrouw.’
‘Wat is er met haar?’
Ik weifel even. ‘Ze... ik geloof dat ze op dit moment iets bekijkt wat privé is. Omdat ik hier ben en ze even alleen is... Ik...’
‘Je wilt haar daar zeker niet bij storen?’
Ik zwijg even, verrast door haar onmiddellijke begrip voor de situatie. Ik staar haar aan. Stereotypen, denk ik opnieuw bij mezelf. Volkomen nutteloos. Ik had een boze, bevooroordeelde oude bes verwacht. Nu zie ik echter pas de lieve ogen, haar wijsheid en een flink aangescherpte waardering voor het belachelijke. ‘Ja, mevrouw,’ zeg ik zacht. ‘Ze – nou ja... ze mag zich dan onbeleefd gedragen, maar ze heeft echt een hart van goud.’
De blik van de vrouw wordt iets milder en haar glimlach is prachtig. ‘Heel wat groten der aarde aten met hun handen, liefje. Laat het maar aan mij over. Wacht dertig seconden en kom dan naar buiten.’
‘Dank u wel.’ Ik meen het; dat weet ze.
Zonder verder nog een woord te zeggen verlaat ze de toiletruimte. Ik wacht iets langer dan dertig seconden en volg haar dan naar buiten. Ik gluur om een hoekje en trek dan mijn wenkbrauwen op. De vrouw staat naast ons tafeltje en zwaait met een vinger in Callies richting. Ik loop naar hen toe.
‘Sommige mensen vinden het prettig om ongestoord te kunnen lunchen,’ hoor ik de vrouw zeggen. Haar bestraffende stem is een wapen, een olympische sport. Het soort dat schaamte in je oproept in plaats van kwaadheid. Mijn moeder kon hierin op het hoogste niveau meekomen.
Callie kijkt de vrouw nijdig aan. Ik zie dat er een storm op komst is en loop snel naar hen toe. De vrouw doet dit voor mij; het mag geen dodelijke afloop krijgen.
‘Callie,’ zeg ik en ik leg waarschuwend een hand op haar schouder. ‘We moesten maar eens gaan.’
Ze kijkt nogmaals woest naar de vrouw, die er ongeveer net zo geïntimideerd uitziet als een hond die op een zonnig plekje op zijn rug ligt te slapen.
‘Callie,’ zeg ik nogmaals, dwingender deze keer. Ze kijkt me aan, knikt, staat op en zet haar bril met zo’n hooghartig, zwierig gebaar op dat ik vol bewondering toekijk. 9-9-10, denk ik bij mezelf, een vrijwel perfecte score. De Olympische Spelen der ijskoninginnen vormen dit jaar een verhitte aangelegenheid en de menigte brult luidkeels...
‘Hoe eerder, hoe liever,’ zegt ze minachtend. Ze grist haar tas naar zich toe en knikt naar de dames. ‘Goedendag,’ zegt ze. ‘Val toch dood,’ impliceert haar stem.
Ik trek haar snel mee naar buiten. Ik werp nog één laatste blik over mijn schouder op de vrouw. Ze knipoogt weer naar me.
De vriendelijkheid van onbekenden steekt opnieuw haar wonderschone kop op.
In de auto nadert Callie langzaam haar kookpunt en de terugrit is uiterst vermakelijk. Ik knik en mompel op de juiste momenten, terwijl zij aan één stuk door moppert over ‘oude wijven’ en ‘verschrompelde, rimpelige krengen’ en ‘snobistische mummies’. Mijn privégedachten gaan uit naar de trieste blik, zo ongebruikelijk op het gezicht van mijn vriendin.
We komen aan bij het parkeerterrein en houden vlak bij mijn auto stil.
Ik vind dat het voor vandaag wel genoeg is geweest. Ik ga wel een andere keer bij de adjunct-directeur langs.
‘Bedankt, Callie. Zeg maar tegen Alan dat ik binnenkort nog wel eens langskom. Al is het alleen maar om even gedag te zeggen.’
Ze zwaait vervaarlijk met een vinger voor mijn neus heen en weer. ‘Ik zal het hem zeggen, honey-love. Als je het maar niet waagt om nog langer onze telefoontjes te negeren. Je bent die nacht niet iedereen kwijtgeraakt die van je houdt en we zijn niet alleen collega’s, maar ook vrienden. Vergeet dat niet.’