De Dochter Van Mistral(51)
'Ik ben maar een toerist,' had Mistral als excuus gezegd.
'Dat doet er niet toe. Wilt u het proberen?'
Ondanks de ingewikkelde regels is boules in wezen zo eenvoudig dat Mistral in staat was met een minimum aan aanwijzingen een behoorlijk spelletje te laten zien. Zijn coördinatie en juiste beoordeling waren zo goed ontwikkeld dat, al had hij nog nooit een van die stalen ballen in handen gehad, hij binnen een uur het spel goed door had. En die eerste dag slaagde hij erin de boule van een ander weg te werken van diens positie vlak bij het doel. Dit was koren op de molen van de man die hem oorspronkelijk had uitgenodigd en deze vroeg hem mee te komen spelen wanneer hij ook maar in de buurt was.
Mistral was vaak teruggekomen; hij vond de dramatische ontwikkeling van het spel amusant; er kwamen eindeloze discussies bij te pas vol met geestigheden, beledigingen, gelach en slimmigheidjes. En het gooien van de bal bezorgde hem steeds opnieuw plezier, een vaardigheid die alle mannen altijd nastreven.
Kate keek aan de kant toe en was verbaasd over Mistrals vermogen om helemaal in een spel op te gaan dat zij ontzettend vervelend vond. Maar terwijl hij speelde kon zij naar hem kijken zonder dat hij het merkte. Wat nam hij snel de manieren van de boules-spelers over, dacht ze. Hij gooide zijn armen net zo omhoog als zij, was ernstig aan het redetwisten, lachte luid, speelde zonder te merken hoe laat het werd, en elke dag leerde hij het spel beter beheersen.
'Weet je wel zeker dat je niet hier uit de buurt komt?' vroeg Josèphe Bernard, zijn nieuwe vriend. 'De Provence moet in je bloed zitten, en in je naam. Mistral, dat betekent 'grootste wind' in het Provençaals. Ik heb in de omgeving van Mérindol een paar neven die Mistral heten, aan de zuidkant van de berg. Misschien zijn we wel familie!'
'Misschien, maar ik kan het niet bewijzen. Ik weet niet waar mijn overgrootouders vandaan kwamen. Was het maar zo, maar mijn hele familie is dood en toen ze nog leefden heb ik nooit geluisterd en me er ook nooit druk overgemaakt om het te vragen.'
'De meeste vreemden die proberen boules te spelen, brengen er niets van terecht. Het ziet er zo gemakkelijk uit. Als je nog een paar weken zou oefenen, kon ik je in mijn ploeg opnemen. Op de laatste zaterdag in november hebben we een toernooi.'
Mistral sloeg zijn arm om de schouders van de jonge boer en bestelde een rondje voor het hele café. Hij wist wat zo'n aanbod betekende van een man voor wie elk boules-toernooi een gebeurtenis was waar nog vele jaren met intense interesse over zou worden gesproken.
'Ik zou het graag willen, Josèphe, maar ik moet werken voor de kost.' Maar hoe, vroeg Mistral zich af, hoe ga ik weer aan het werk? Boules had hem alles een paar uur doen vergeten; boules had ervoor gezorgd dat hij even ophield iemand te zoeken aan wie hij de schuld kon geven voor het gedoofde vuur: Avigdor omdat hij een kunsthandelaar was; Kate omdat zij voor die tentoonstelling had gezorgd en vóór de tentoonstelling had hij net zo gemakkelijk geschilderd als hij ademhaalde; Maggy omdat ze een dwaas was en een kind en de enige vrouw die hem ooit in de steek had gelaten; de tentoonstelling zelf omdat die zijn ogen had geopend voor de hebzucht van verzamelaars die binnen een minuut kopen waar een man maanden over moet zwoegen om het te scheppen; handelaren die niets respecteren en niets begrijpen, maar alleen hun beurs opendoen om een stuk van hem te kopen. Hij had al lang ingezien dat hij geen van allen de schuld kon geven, maar toch spookten ze nog steeds in zijn hoofd rond en hij bleef proberen een schuldige te vinden.
'Wij hebben ook ons werk,' antwoordde Josèphe, 'maar voor boules hebben we steeds tijd. Als dat niet zo is, waarom zouden we ons dan druk maken om te werken?'
Naast het cafeetje en het spel had Félice nóg een aantrekkingskracht voor hem. Onder het dorp in het dal, niet te ver van de hoofdweg, had Mistral een verlaten mas ontdekt. Op een dag, zomaar uit nieuwsgierigheid, was hij een pad vol diepe karrensporen gevolgd dat omhoog leidde, om een lage heuvel heen waarop een bos prachtige eiken stond, de enige bomen met wortels waar truffels bij groeien. De schaduw van dit bos ging over in een cipressenlaan die naar een door een hoge muur omringde mas voerde.
Mistral parkeerde de Talbot op een stukje weiland dat tussen de cipressen en de muren van het huis lag, een zonnig droog stukje grond vol kleine gele distels en wilde grassoorten. Hoge, brede, dubbele deuren beletten hen naar binnen te kijken. Er hing een stilte die alleen maar, net als overal, door het gesjirp van krekels werd verbroken, een droog maar prettig geluid dat zo bij het land hoorde dat het ook een onderdeel van de stilte vormde. Geen van de gebruikelijke geluiden van een boerderij waren achter de muren te horen; er waren geen blaffende honden, geen keukengeluiden of elkaar roepende kinderen. De muren waren dik bedekt met kamperfoelie dat zo diep geurde dat het net zo tastbaar als zichtbaar was; boven de wei fladderde een zwerm rode en oranje vlinders en een slaapverwekkend gezoem gaf aan dat het hier een paradijs voor bijen was.