Reading Online Novel

Daniel, Zoon Van De Wind(36)





'Wat heb je in godsnaam meegesleept?'

'Hij heet Daniël. Ik heb hem geadopteerd. Hij is mijn zoon.'



De vrouw begon plotseling over het erf te rennen en maakte geluiden alsof ze zelf een varken was. Daniël lachte. Eindelijk had hij een mens ontmoet die hij dacht te kunnen begrijpen. Ze speelde zoals Be had gespeeld, en haar zuster Anima, en alle andere vrouwen, behalve diegenen die zo oud waren dat ze zich spoedig zouden afzonderen om te sterven.



'Leonora', zei Vader terwijl hij op haar wees.



Leonora, dacht Daniël. Dat is haar naam. Even lang, even moeilijk uit te spreken als Daniël.

De vrouw verdween met een schreeuw in het struikgewas. Vader gebaarde Daniël van de bok te klimmen. Ze gingen door de kierende deur naar binnen. Kapotte gordijnen hingen voor de ramen, opgevlogen kippen zaten op schilderijlijsten en op de trapleuning en uitgebluste katten lagen op stoelen en banken. De vloer was bezaaid met mest. Vader en Daniël knepen hun neus dicht vanwege de stank. In een hoek achter in de ruimte stond een kalf. Daniël barstte weer in lachen uit. Hier was hij terecht-gekomen in een Kuis waar geleefd werd.



Maar Vader werd boos.

'Deze satanse ellende is niet om te lachen. Maar om te huilen.'



Satan. Daar had je het woord weer. Daniël deinsde terug voor de klap die Vader beslist van plan was uit te delen. Maar in plaats daarvan pakte hij een schop die tegen een bank stond die ooit rood was geweest maar nu grijswit van de kippenstront was. Hij begon naar de katten en kippen te slaan. Ze vluchtten blazend en kakelend alle kanten op. Het kalf gleed uit in de drek en Vader schopte de deur kapot en joeg alle dieren naar buiten tot er nog één kip over was, die in een van de kroonluchters was gevlogen. Door de inspanning begon hij te hoesten. De aanval was zo heftig dat hij het erf op strompelde om over te geven. Daniël liep achter hem aan. Toen het voorbij was zeeg Vader neer op de buitentrap.

'Ik had nooit moeten komen', zei hij. 'En dan nog dat wijf dat gek geworden is.'

Hij ging op zijn rug liggen en met één arm bedekte hij zijn gezicht. Daniël liep naar het paard, spande het uit en leidde het naar het gras. De vrouw was verdwenen. Het paard bekeek hem met vermoeide ogen. Daniël kon Vader op de trap horen jammeren als een kind.

Hij kwam met een brul overeind. Zijn kleren, die toch al vies waren, zaten nu onder de uitwerpselen van de dieren. Hij begon op handen en voeten door het gras te kruipen. Daniël volgde hem op afstand samen met het paard. Ze kwamen bij een bosje van met elkaar vergroeide struiken. Er was een opening. Vader kroop het struikgewas in en was verdwenen. Daniël vroeg zich af of hij misschien alleen wilde zijn. Maar huilende en kruipende mensen wilden zelden alleen zijn, was zijn ervaring. Hij kroop door het gat naar binnen. Daar was een kamer zonder dak. Voor het eerst besefte Daniël dat er ook in dit land kamers zonder deuren waren, waar de hemel zich opende boven de hoofden van de mensen. Op de open plek stonden een wankele tafel en een stoel. Op de grond naast de stoel lag een witstenen pijp, zo'n zelfde als waar Daniël Geijer uit had zien roken bij Andersson. Vader klom op de stoel. Tranen stroomden uit zijn ogen. Daniël dacht dat dit bezoek een ritueel was, een manier misschien om aan een god te offeren. De vrouw die gillend was verdwenen en de dieren die in de tempel leefden vormden een onderdeel van het ritueel. De stoel waarop Vader nu zat was een troon. En een van de goden moest zijn pijp vergeten zijn.

Dit is een land waar alle goden op de vlucht zijn, dacht Daniël. Ze verstoppen zich niet achter rotsen, hun hart klopt niet achter deze struiken.

Vader hoestte weer, scherp, scheurend. Vervolgens veegde hij zijn gezicht af met het smerige overhemd.

'Hier zat mijn vader', schreeuwde hij. 'Mijn vader. Begrijp je? Mijn vader, de oude Bengler die nergens voor deugde, hier zat hij met zijn verspilde leven, met syfilis door zijn hele lijf. Syfilis. En naar dit helse gat heb ik verlangd. Toen ik door de woestijn zwierf verlangde ik naar hier. In mijn dromen, toen de muggen mij staken verlangde ik naar hier. Begrijp je dat, Daniël? Begrijp je?'

Vader had zeer snel gesproken. Daniël nam aan dat hij een soort gebed zei.



Hij bleef onbeweeglijk op de stoel zitten tot de avond viel. Insecten begonnen bloed uit Daniëls armen te zuigen. Vader sliep. Daniël wachtte.



Ze bleven op de boerderij in Hovmantorp tot half oktober. Met een aan waanzin grenzende energie had Vader met hulp van de kromme vrouw de smerige benedenverdieping uitgemest. Op de bovenverdieping had Daniël een eigen kamer gekregen. Vader had tralies van planken voor de twee ramen getimmerd en iedere avond deed hij de deur op slot. Voordat ze met de schoonmaak begonnen hadden ze een kerkhof en een grafkruis bezocht. Daniël had begrepen dat de doden met hun naam op het kruis Vaders ouders waren. Hij had veel nagedacht over dat kerkhof, waar dode mensen in rijen lagen, onder zerken en kruizen. De doden wilden met rust gelaten worden, ze wilden niet dat er sporen achterbleven. Naar een graf in de woestijn keerde je niet terug, tenzij je vergeten was waar het lag. Hier was het andersom. Vader had zich bovendien merkwaardig gedragen bij het graf. Hij had gehuild. Daniël begreep niet waarom. Je kon huilen om mensen die ziek waren of verwond waren door een dier. Zij hadden pijn. Maar de doden waren gewoon vertrokken.