Dagboek van een beschermengel(63)
De gedaante op de bank was Rose Workman niet. Een dikke blanke man, naakt tot aan zijn middel, gooide een deken van zich af en gromde naar me. Het was een demon. Ik deinsde geschrokken en verbouwereerd achteruit.
‘Hallo? Wie is daar?’ Rose’ stem vanuit de keuken, haar tikkende wandelstok ondersteunde het ritme van haar schuifelende voeten in het schemerduister. Margot liep aarzelend naar haar toe.
‘Dag mevrouw,’ zei ze, zowel opgelucht als met iets van walging. ‘Ik woon hiernaast. Ik kwam even gedag zeggen.’
Rose schoof haar bril naar haar voorhoofd en nam Margot aandachtig op. Ze schonk haar een brede glimlach, liefdevol als een thuiskomst, waarbij haar ogen als donkere spleetjes in de diepe rimpels van haar gezicht verdwenen. ‘Kom binnen, kindje, kom binnen. Ik krijg nooit visite, vrouwtje.’
Margot volgde haar naar de keuken en nam de haveloze, vochtige wanden in zich op, de laag stof op de gammele eettafel, de echo van haar hakken op de kale vloerplanken. Toen ze de oude man op de bank voorbijliep, rilde ze. Ze wilde hier weg. En ik ook.
De demon sprong op en kwam dreigend op me af. 300 pond wit vlees met prikogen vol haat in een woedend gezicht, en naakt tot aan zijn middel. Hij torende gemelijk boven me uit en gaf me een flinke zet. ‘Jij hebt hier niks te zoeken,’ bulderde hij. Ik plantte mijn voeten stevig op de grond, hield één oog op Margot en Rose in de keuken en keek intussen om me heen of ik Rose’ engel ergens zag. Hij maakte aanstalten voor de volgende aanval, maar ik hield mijn hand op en weerde hem af met een vlammende kanonskogel.
‘Als je me nog één keer aanraakt, maak ik gehakt van je,’ zei ik resoluut. Hij trok een wenkbrauw op en snoof. Een vlot weerwoord was kennelijk niet zijn sterke punt. Met een van woede vertrokken gezicht stak hij zijn wijsvinger naar me uit.
‘Bemoei je met je eigen zaken,’ mopperde hij, waarop hij weer op de bank ging liggen en de deken over zich heen trok. Ik stommelde geschokt de kamer rond en probeerde uit te dokteren hoe het kon bestaan dat hier wel een demon rondhing, maar geen engel.
Even later kwam Margot de keuken uit met een schaaltje koekjes in aluminiumfolie. Rose had haar arm om Margots schouders gelegd en vertelde haar het verhaal dat bij de ring aan haar linkerwijsvinger hoorde. Het had te maken met haar oudste zoon, die gesneuveld was in de oorlog. Ze liepen naar de voordeur.
‘Sorry dat ik zo snel weg moet,’ zei Margot. ‘Ik heb met mijn man afgesproken in het park. Maar ik kom gauw weer.’
‘Dat is je geraden ook,’ zei Rose, en ze wuifde haar weg. Ik volgde haar, volledig uit het lood geslagen. Geen engel? Had Nan niet gezegd dat God geen van Zijn kinderen alleen laat?
De volgende dag klopte Margot weer bij Rose aan, evenals de dagen erna, tot ze soms wel driemaal per dag bij haar langsging. Net zoals ik vroeger van die bezoekjes genoot en me liet koesteren door de opgewekte geruststellingen van een vrouw die dertien kinderen op de wereld had gezet, en geboorte en moederschap tot mijn vreugde beschouwde als een geschenk in plaats van de hel die ik me erbij voorstelde, zo gruwde ik nu bij het zien van die afgebladderde voordeur en kon ik de dreigende woorden en schimpscheuten, de voortdurende aanvallen vanaf de bank, missen als kiespijn.
Uiteindelijk deed ik een beroep op Nan. Ik had haar sinds de strijd in Nevada niet meer gesproken en ik dacht dat onze wegen zich wellicht gesplitst hadden. Maar ik miste haar. En ik had haar vooral hard nodig.
Even later stond ze naast me. Ik begon met een knieval.
‘Nan, het spijt me,’ zei ik fluisterend. ‘Het spijt me echt heel erg.’
Ze wuifde mijn excuses weg, altijd even kieskeurig over wat ze wel en niet wilde horen.
‘Het geeft niet,’ zei ze, na een stevige omhelzing. ‘Je bent voor het eerst engel, je moet nog veel leren.’
Ik legde haar de situatie met de demon uit.
‘Waarom heeft Rose geen engel?’ vroeg ik. ‘En wie is die walrus op de bank?’
Ze keek me oprecht verbaasd aan. ‘Maar… weet je dan niet… Margot is Rose’ engel.’
Pardon?
Ze schoot in de lach, maar toen ze mijn gezicht zag, werd ze weer ernstig. ‘Wist je dat een mens meer dan één beschermengel kan hebben?’
Uh-huh.
‘Wist je dan ook dat Rose’ beschermengel onlangs een nieuwe beschermeling heeft gekregen?’
Nee. Maar ga door.
Ze zuchtte. ‘Lieve Ruth, wanneer ga je deze nu eens gebruiken?’ Ze tikte tegen mijn vleugels. ‘Momenteel treedt Margot op als Rose’ beschermengel.’
Ik keek haar stomverwonderd aan. Er was iets niet helemaal koosjer aan dit verhaal. Zoals het feit dat Margot een sterfelijk wezen was, bijvoorbeeld.
Nan haalde haar schouders op. ‘Nou en?’ zei ze. ‘Niet alleen de doden treden op als engelen, lieverd. Waarom zou je anders ouders hebben? Of vrienden, broers en zussen, verpleegkundigen, dokters…’