Brainwash(47)
Terwijl Jonathan zijn preek begint, kijkt Elise om zich heen. Sommige mensen luisteren met hun ogen dicht.
‘Iedereen lijdt in het leven,’ hoort ze Jonathan zeggen. ‘Dat lijden hoort erbij. Maar vannacht voor ik ging slapen kreeg ik een geweldig mooi bericht door van onze Verlosser. Hij vertelde me dat het tijdstip van de verlossing zeer nabij is.’ Elise luistert geboeid. Vroeger wilde ze nooit iets met het geloof te maken hebben, en nu zit ze hier! Maar tegelijk voelt ze ook angst, omdat ze in een volkomen andere wereld is. Van de gezichten rondom haar kan ze niets aflezen. Ze konden net zo goed bij een auteursrechtenbureau werken, net als zij. Behalve dat ze dan allemaal heel stralend kijken en vriendelijk zijn.
De preek duurt heel lang. Elise krijgt kramp in haar benen. Ze is niet gewend zo lang in deze houding te zitten.
‘Iedereen die hier zit heeft geleden,’ hoort ze Jonathan zeggen. ‘En kijk toch eens hoe gelukkig jullie nu zijn! Dat komt doordat jullie weten dat alles goed komt. Bedank God dat Hij jullie heeft uitgekozen.’ Er wordt weer gebeden en daarna mag iedereen om de beurt naar voren komen voor de zegen.
Jonathan legt een hand op hun hoofd. Als Rafaël aan de beurt is, staat hij ook op, maar Elise twijfelt. Ze weet niet of ze ook naar Jonathan toe moet gaan. Ze blijft voor de zekerheid zitten.
Wie de zegen heeft gehad, verlaat de zaal. Elise is de enige die nog op het kussen zit. Ze wil opstaan om weg te gaan als Jonathan naar haar kijkt. Zijn ogen! Elise voelt een siddering door haar lichaam gaan. Nog nooit heeft iemand haar zo aangekeken. Hij moet haar pijn zien, haar geheim.
Ze staat op en wil naar hem toe gaan, maar de priesteressen gebaren dat ze niet dichterbij mag komen.
Ze verlaat de zaal en fietst met Rafaël terug naar haar huis. Onderweg zeggen ze niets. Als ze bij haar huis komen verwacht Elise dat hij mee naar binnen wil om na te praten, maar hij blijft voor haar deur staan.
‘Ik ga nu,’ zegt hij. ‘Ik heb de deur voor je op een kier gezet, zodat je het pad van de waarheid kunt betreden. Het is aan jou om de deur zelf verder te openen.’
Naomi staat met haar jas aan als Elise binnenkomt. ‘Haha, ik zie het aan je ogen: je bent verliefd!’
Elise had wel verwacht dat haar zus zoiets zou zeggen. Ze is vannacht niet thuis geweest. ‘Het is niet wat je denkt,’ zegt ze. ‘Rafaël en ik kunnen het gewoon goed met elkaar vinden. Hij heeft me heel veel te vertellen.’
‘Ja hoor, schat, geweldig toch! Je hoeft je niet te verontschuldigen. Ik ben superblij voor je. Ik wil er nog alles over horen, maar ik moet nu gaan.’ Naomi geeft Elise een kus en vertrekt.
Elise loopt de kamer in. Het lijkt net of alles anders is. De lichtval, het schilderij aan de muur – alles lacht haar toe. Er is iets met haar gebeurd. Niets lijkt meer hetzelfde. Dit kent ze van een heel ander moment in haar leven, toen ze net had gehoord dat haar vader was gestorven. Ze liep toen over het weiland en alles zag er anders uit: de schapen, het gras, de bomen. Zelfs de huiskamer leek anders. Alles had zijn glans verloren, terwijl de dingen nu juist stralen. Waar zou dat door komen?
Ze loopt de tuin in. Zou het door Rafaël komen? Heeft hij een bepaalde energie bij haar losgemaakt? Misschien was het heel anders geweest als ze zonder hem naar de Ark was gegaan. Misschien had ze dan bij het zien van die mensen gedacht: heerlijk voor jullie dat jullie hier iets vinden, maar voor mij is het niets. Nu voelt ze toch vlinders in haar buik, alsof ze verliefd is. Niet zozeer op Rafaël, maar op Jonathan. Op de hele sfeer daar. Eigenlijk zou ze er nog een keer heen willen. Dat kan, want ze weet nu waar het is. Niet meteen vandaag natuurlijk, maar ooit, als ze er zin in heeft, op een mooie dag. Als het gevoel dan nog net zo sterk is natuurlijk, want het kan ook zo over zijn.
Elise gaat in de tuin zitten en bladert een tijdschrift door, maar ze kan haar hoofd er niet bij houden. Ze moet voortdurend aan de Ark denken. Aan de mensen daar, de warmte die er hing, aan Jonathan. Ze lijkt echt wel verliefd. Ze heeft een opgewonden gevoel; zo heeft ze zich in tijden niet meer gevoeld. Ze wil erheen, ze wil die plek nog een keer zien en voelen. Wie weet komt ze daar en is er helemaal niets meer wat haar aantrekt. Maar dan weet ze dat tenminste en heeft ze weer rust. Waarom zou ze eigenlijk zo lang wachten? Ze heeft toch niks beters te doen vandaag. Ze trekt haar jack aan en stapt op de fiets.
Een halfuur later ziet ze de Ark liggen. Is het niet raar dat ze hier weer heen gaat? Ze kan nu nog omkeren. Ze twijfelt even, maar dan rijdt ze toch door. Het is alsof ze naar de plek toe wordt gezogen.
Als ze vlakbij is, ziet ze het echtpaar in de tuin werken. Nu ziet ze pas hoe groot het stuk grond is. Een eindje verderop baggert een man de sloot uit. Een vrouw is in de moestuin bezig. Het echtpaar kijkt op en zwaait. Ze herkennen haar en komen naar haar toe.