Wat de doden weten(25)
Sunny vroeg zich af waarom haar ouders erop hadden gestaan dat ze de typecursus voor de onderbouw zou volgen, of ze dachten dat ze zou moeten typen om haar brood te verdienen. Sinds de brugklas, toen het merendeel van haar vriendinnen het gevorderdenprogramma van Rock Glen volgde, terwijl zij het ‘gewone’ vakkenpakket deed, maakte ze zich zorgen dat haar toekomst misschien was ontspoord zonder dat ze het had doorgehad, dat ze opties was kwijtgeraakt waarvan ze het bestaan niet had gekend. Toen ze klein was hadden opa en oma haar een verpleegsterskoffertje gegeven, terwijl Heather een dokterskoffertje had gekregen. Destijds was het verpleegsterskoffertje beter geweest, omdat er een mooi meisje op de plastic verpakking had gestaan, terwijl op het dokterskoffertje een jongetje stond. Wat had Sunny dat er bij Heather ingewreven. ‘Jij bent een jongen.’ Maar misschien was het achteraf toch beter om de dokter te zijn? Of tenminste dat mensen van je zeiden dat jij de dokter zou worden? Hun vader zei dat ze alles konden worden wat ze maar wilden, maar Sunny was er niet van overtuigd dat hij dit echt geloofde.
Heather zou natuurlijk bevorderd worden als ze volgend jaar naar Rock Glen zou gaan, hoewel de indeling nog niet was aangekondigd. Heather zou wel bevorderd worden, en daarna worden toegelaten in de A-klas van Western, wat betekende dat ze het laatste jaar van de onderbouw zou overslaan. Het was niet zo dat Heather slimmer was dan Sunny. Hun moeder zei dat uit IQ-tests bleek dat beide zusjes slim waren, bijna geniaal. Maar Heather was goed in school, zoals je goed kan zijn in hardlopen of honkballen. Ze snapte de regels, terwijl Sunny steeds leek te struikelen door veel te hard te proberen om creatief en anders te zijn. En hoewel dat precies de eigenschap was die haar ouders schaarden boven tienen behalen en dingen uit je hoofd leren, waren hun verwachtingen voor Sunny wel degelijk verminderd toen ze niet was bevorderd. Was ze daarom altijd zo boos op hen? Haar moeder lachte en noemde het een fase, terwijl haar vader haar aanmoedigde om de discussie aan te gaan – ‘maar wel rationed', een aanwijzing waarvan ze des te irrationeler werd. De laatste tijd had ze regelmatig kritiek geleverd op zijn beleid, dat wat hem het meest na aan het hart lag, maar haar vader was gekmakend kalm gebleven en had haar als een klein meisje behandeld, als Heather.
‘Als je Gerald Ford wilt steunen bij de verkiezingen van volgend jaar, dan moet je dat vooral doen,’ had hij haar nog maar een paar weken geleden verteld. ‘Het enige wat ik van je vraag is dat je goed onderbouwde standpunten hebt, dat je zijn programma op die onderwerpen onderzoekt.’
Sunny was niet van plan om ook maar iemand te steunen bij de verkiezingen. Politiek was stom. Ze schaamde zich als ze terugdacht aan haar bevlogen toespraken ten bate van McGovern toen in 1972, als onderdeel voor de vrijdagmiddagdebatten over de actualiteit die haar leraar voor de brugklas organiseerde. Maar zes kinderen uit de zevenentwintig kinderen tellende klas hadden op McGovern gestemd op hun spek-en-bonen verkiezingsdag – één minder dan tijdens de peiling in het begin van het schooljaar. ‘Sunny heeft me omgepraat,’ zei Lyle Malone, een zelfvoldane, knappe jongen, toen hem werd gevraagd uit te leggen waarom hij van gedachten was veranderd. ‘Het leek me dat iemand die zij zo geweldig vindt nooit veel goeds kan zijn.’
Maar als Heather zich voor McGovern had uitgesproken, dan had iedereen in haar klas haar voorbeeld gevolgd. Heather had dat effect op anderen. Mensen keken graag naar haar, maakten haar aan het lachen en probeerden haar goedkeuring te krijgen. Zelfs nu leek de buschauffeur, het type dat meestal brulde naar iedereen die in de open deur bleef dralen, gecharmeerd te zijn door het opgewonden meisje dat haar spijkerstof handtasje zo stevig tegen haar borst gedrukt hield. ‘Gooi je bagage hier maar neer, liefje,’ zei de buschauffeur en Sunny wilde gillen: Zo lief is ze niet. In plaats daarvan beklom ze de treden, met haar blik op haar schoenen gericht, sleehakjes die ze nog maar twee weken geleden had gekocht. Het was er niet echt het weer naar om ze te dragen, maar ze had haast niet kunnen wachten om ze te dragen en vandaag was de grote dag.
9
Op de zaterdag voor Pasen was het drukker dan gewoonlijk op Woodlawn Avenue; stromen mensen liepen de kapper en de bakker in en uit. Voor de ophanden herrijzenis van Jezus was niet meer nodig dan verse kaiserbroodjes en bijgeknipte, blote nekken, althans voor de ouderwetse Baltimoranen die nog in frisse kapsels geloofden. Er was ook een lentefeest op school, een ouderwetse braderie met suikerspinnen en goudvissen voor iedereen die een ping-pongbal door de nauwe opening van een vissenkom te mikken. Dit is het soort stad waar verandering maar langzaam op gang komt, dacht Dave, als eeuwige buitenstaander in zijn eigen thuisstad. Hij had al de hele wereld afgereisd, vastbesloten om ergens anders te gaan wonen, waar dan ook, maar op een of andere manier was hij toch hier geëindigd. Toen hij zijn winkel opende, had hij beredeneerd dat hij de wereld naar Baltimore bracht, maar Baltimore hoefde de wereld niet. Want van alle mensen die op de stoep voorbijliepen was er niemand blijven stilstaan om de etalage te bekijken, laat staan om binnen te komen.