Wat de doden weten(104)
Ze bestudeerde haar ticket, merkte op dat het blauw was en begon toen om zich heen te kijken naar de tickets in de handen van anderen. Er was een vrouw die ook een blauw ticket had, een vermoeid ogende vrouw met het soort profiel dat je wel in Mayakunst tegenkwam: nobele adelaarsneus, plat voorhoofd.
‘Cuernavaca?’ vroeg Miriam.
De vrouw overwoog Miriams vraag nauwkeurig, alsof ze een leven achter de rug had vol kleine vragen die achteraf sinister en gevaarlijk waren gebleken.
‘Si,’ zei ze. ‘Ya me voy.’ Ze wendde zich af alsof ze dacht dat Miriams vraag een subtiele opdracht was om door te lopen. Toen ze over haar schouder keek en zag dat Miriam haar volgde, verhoogde ze haar tempo, wat niet makkelijk was omdat ze met twee grote boodschappentassen reisde. Maar het was nog lastiger voor Miriam, met haar op een karretje gebonden koffer, en ze begon achter te raken. De vrouw keek weer achterom, zag Miriam aanmodderen en zag toen het ticket in haar hand, dat hetzelfde was als die van haar.
‘Cuernavaca,’ zei ze begrijpend. Ze wachtte tot Miriam haar had ingehaald en leidde haar toen naar de juiste bus. ‘Cuernavaca,’ herhaalde ze met een glimlach, alsof Miriam een kind was dat een essentieel woord leerde. ‘Cuernavaca,’ zei ze terwijl ze instapte en in een stoel ging zitten. Daarna probeerde ze een paar nieuwe woorden uit, woorden waarvan Miriam wist dat ze ze moest kennen, woorden die ze op een bepaald moment had geleerd maar die ze nu kwijt was. De vrouw probeerde het opnieuw, nu langzamer. Miriam lachte en gooide onwetend haar handen in de lucht, haar eigen onwetendheid bespottend. De vrouw lachte ook, zichtbaar opgelucht dat ze geen gesprek op gang hoefde te houden met deze gringa-vreemdeling tijdens het uur reizen naar het zuiden. Ze ging achterover zitten in haar stoel, rommelde in een van haar tassen en haalde er iets uit wat in waspapier verpakt zat. Ze haalde het papier eraf en toonde een mango op een stokje, besprenkeld met iets wat op chilipeper leek. Nu ze veilig in de bus zat en haar eindbestemming naderde, was Miriam ontspannen genoeg om dit wonderlijk te vinden. Als ze het vijf minuten eerder had gezien, toen ze nog verdwaald was, had het haar walgelijk geleken.
¿De donde es? Dat was wat de vrouw had gevraagd. Waar komt u vandaan? Het was te laat om te antwoorden en zelfs als Miriam dat deed, wat zou ze dan zeggen? Ze was vanmorgen in Austin op het vliegveld gestapt. Maakte dat haar een Texaan? Of moest ze Canada zeggen, waar ze was geboren? Sinds haar ouders waren overleden had ze daar niets meer. Ze dacht nog steeds over Baltimore als haar thuis, maar feit was dat ze er maar vijftien jaar had gewoond, terwijl Texas de laatste dertien jaar haar thuis was geweest. Waar kwam ze vandaan? Het enige wat ze zeker wist was dat ze Texas net op tijd had verlaten en de recessie was ontvlucht alsof het een woeste golf was die een strand overspoelde.
Het was een kwestie van geluk geweest, niet van wijsheid. Achttien maanden geleden had ze haar huis verkocht, vlak voordat de markt begon in te storten. Op hetzelfde moment had ze een aantal langetermijn investeringen verkocht die ze van haar ouders had geërfd. Dat had ze niet gedaan omdat ze had voorzien dat de beurzen in 1987 zouden instorten of omdat ze de Texaanse onroerend goed-markt op de voet had gevolgd. Ze had met het idee gespeeld om vroeg met pensioen te gaan, dus ze had haar geld naar allerlei belachelijke conservatieve investeringen verplaatst. En ze had geen nieuw huis gekocht omdat ze niet zeker wist of ze wel in Texas wilde blijven. Ergens anders kon ze veel meer met haar geld. Veel mensen wilden niet meer in Texas blijven en deze mensen hadden allemaal in Miriams kantoor staan schreeuwen, verbijsterd over het concept van een negatief aandelenvermogen. ‘Hoe kunnen we nu schúld hebben?’ had een jonge vrouw gehuild. ‘We hebben het huis gekocht, we hebben alles afbetaald en nu verkopen we het. Hoe kunnen we nu zevenduizend dollar schuld hebben?’ Brutalere verkopers hadden geprobeerd te suggereren dat een makelaardij niet uitbetaald zou moeten krijgen als er geen winst overbleef. Het was een zware tijd.
Maar ook als de zaken wel goed hadden gelopen had Miriam dezelfde beslissingen genomen. Haar ziekelijk optimistische partners vonden dat ze knettergek was dat ze vier weken vrij nam, vlak voordat de lente begon. ‘Hoe kun je nou juist nu weggaan?’ vroegen ze. ‘Alles trekt net weer aan.’ Ze zouden denken dat ze nog gekker was als ze hadden geweten dat ze niet van plan was om ooit nog terug te komen op haar werk. Ze zou Spaans leren tijdens haar talenreis, daarna zou ze een plek zoeken waar ze wilde wonen. In de Verenigde Staten zou zo'n droom nog minstens een decennium weg zijn. Maar hier in Mexico, waar een dollar op dat moment 1600 pesos waard was, was het mogelijk. Niet dat ze Mexico zo geweldig vond. Maar Belize was zeker een mogelijkheid, of Costa Rica.