Wat de doden weten(100)
‘Nancy doet het goed,’ zei Lenhardt. ‘Ze neemt haar tijd. Ze zijn nu vier uur bezig en ze leidt haar steeds terug naar het begin van de daadwerkelijke ontvoering. Die vrouw wordt er gek van. Op een of andere manier kan ze niet wachten tot ze alle vuiligheid mag vertellen.’
Infante wierp een blik op zijn horloge. ‘Ik moet om halftien vertrekken om op tijd op het vliegveld te zijn. Denk je dat ik het hoofdprogramma nog te zien krijg?’
Lenhardt balde zijn vuist, draaide zijn pols en tuurde toen naar zijn hand. ‘De Magic Eight-Ball zegt dat alle tekens gunstig zijn.’
20:50 uur
‘Dus u stond buiten en…. was het donker?’
‘Nee, het was nog licht. Het was 30 maart. De dagen werden langer. We kwamen buiten…’
‘Geen alarm op de deur?’
‘Nee, geen alarm op de deur. En er was een busje. Hij opende de deur en Sunny zat al binnen. Voordat ik het allemaal kon verwerken – het feit dat ze op de grond lag en vastgebonden was, dat het geen politiewagen was, had hij me al opgetild en me erbij gegooid. Ik verzette me, voorzover je dat zo kunt noemen, een klein meisje met maaiende armen naar een volwassen man. Maar het had totaal geen effect. Ik vraag me af… Had hij Sunny op dezelfde manier te pakken gekregen, met hetzelfde verhaal? Hoe kénde hij ons? Heb je dat al uitgevonden, rechercheur? Hoe kende Stan Dunham ons, waarom moest hij ons hebben?’
‘Stan Dunham zit in een bejaardentehuis in Sykesville.’ Een pauze. ‘Wist u dat?’
‘Het is niet alsof we penvrienden zijn geworden ofzo.’ zei ze afkerig. Maar zonder bezorgdheid, merkte Willoughby op. Ook nu hadden ze nauwkeurig besproken hoeveel ze over Dunham zouden zeggen. Ze waren beslist niet van plan om haar te vertellen dat hij zichzelf toch niet vrij kon pleiten zoals het nu met hem ging. Maar het feit dat hij nog in leven was, leek niet zoveel indruk te maken als de bedoeling was. Zelfs als ze inderdaad de waarheid vertelde, zou ze dan niet meer onder de indruk moeten zijn van de onthulling dat haar gevangennemer, de man die haar leven had verwoest, zich niet meer dan vijftig kilometer ten westen bevond van waar ze nu zat?
‘Oké, oké… Toen hij u mee griste, hebt u toen iets verloren? Iets achtergelaten?’
‘Wat bedoel je?’
‘Precies wat ik zeg. Hebt u iets achtergelaten?’
Ze sperde haar ogen wijdopen. ‘Mijn handtasje. Ik heb mijn handtasje natuurlijk laten vallen. Wat vond ik dat vreselijk, dat ik mijn tasje kwijt was. Ik weet dat dit heel vreemd zal klinken, maar achter in dat busje was het makkelijker om me zorgen te maken over mijn tasje dan over…’ Ze begon te huilen en haar advocaat gaf haar een tissue, hoewel dit het soort tranen was waar geen tissue tegenop kon.
‘Kunt u het tasje beschrijven?’
‘B-b-b-beschrijven?’ Willoughby kon zich er nauwelijks van weerhouden de hand van de rechercheur vast te grijpen. Dit was het, dit was wat Nancy en hij vanmorgen hadden gepland.
‘Ja, kunt u het beschrijven? Vertel eens hoe het eruit zag, wat erin zat?’
Ze leek even na te denken, wat Willoughby niet kon rijmen. Ze wist het of ze wist het niet.
Voor het eerst sprak de advocaat. ‘Kom op, Nancy. Wat maakt het nu uit of ze wel of niet een tasje kan omschrijven dat ze had toen ze elf was?’
‘Ze heeft haar Snoopy-horloge behoorlijk gedetailleerd beschreven.’
‘Dat was dertig jaar geleden. Mensen vergeten dingen. Ik weet al niet eens meer wat ik gisteren tijdens de lunch heb gegeten…’
‘Spijkerstof met een rood sierstiksel,’ zei ze vastberaden boven de stem van haar advocaat uit. ‘Hij zat met witte knopen vast aan een paar houten handvaten. De handtas had een katoenen binnenkant en je kon er een andere bekleding overheen doen om hem er anders uit te laten zien.’
‘En wat zat erin?’
Nou…. geld, natuurlijk. En een kammetje.’
‘Geen sleutel, of een lippenstift?’
‘Sunny had de sleutel en ik mocht nog geen make-up dragen, alleen lippenbalsem.’
‘Dat was alles wat er in het tasje zat?’
‘Wat?’
‘Een kammetje, lippenbalsem en geld. Hoeveel?’
‘Bijna niets. Misschien vijf dollar, minder dan ik uit had gegeven aan het kaartje voor de bioscoop. En ik weet niet zeker of er lippenbalsem in zat. Ik vertelde alleen dat dat het enige was dat ik mocht hebben. Ik kan me niet alles herinneren. God, weet jij wat er op dit moment in jouw handtas zit?’
‘Portemonnee,’ zei Nancy Porter. ‘Tic-tacs. Luierdoekjes – ik heb een zoontje van negen maanden. Lippenstift, bonnetjes…’
‘Oké, jij kan het wel. Ik kan het niet. Tja, toen ze me dinsdagavond aanhielden wist ik ook niet waarom mijn portefeuille niet in mijn handtas zat.’