Wat de doden weten(108)
‘En wie biedt zijn verontschuldigingen dan aan mij aan?’
Hij had geen idee wat ze bedoelde. ‘Luister, ik ben het met je eens dat mevrouw Hennesey nogal een handjevol is. Maar ze heeft geen boe of bah tegen je gezegd. En ze dénkt dat je hebt gezegd dat ze een slechte schrijver is. Het is gewoon makkelijker als jij je verontschuldigingen aanbiedt.’
‘Makkelijker voor wat?’
‘Voor wie,’ verbeterde hij haar. Wat een eikel. ‘Dat is makkelijker voor mij, oké? En ik ben de baas, nietwaar? Zeg maar gewoon sorry en hou mij verder buiten dit gekakel.’
Ze vond mevrouw Hennessey in de grauwe achterkamer bij de koof met de snoepautomaat en de met Formica bedekte tafels.
‘Het spijt me,’ zei ze stijfjes.
De oudere vrouw boog haar hoofd net zo stijfjes, een koningin die langs haar neus neerkeek op een boer. Althans, ze zou op Barb hebben neergekeken als ze niet had gezeten. ‘Dank je.’
‘Het was maar bij wijze van spreken,’ Barb wist niet waarom ze zich gedwongen voelde om door te blijven praten. Ze had gedaan wat ze moest doen. ‘Ik had het niet echt over uw schrijfstijl.’
‘Ik ben al vijfendertig jaar journalist,’ zei mevrouw Hennessey. Ze had een voornaam, Mary Rose. Dat stond altijd in haar onderschrift, maar die naam werd nooit in de wandelgangen gebruikt. Ze was altijd mevrouw Hennessey. ‘Ik werkte al voor deze krant voordat jij was geboren. Vrouwen als ik hebben het voor jou mogelijk gemaakt om carrière te maken. Ik heb de rassenscheiding verslagen.’
‘Ja? Dat was een belangrijke kwestie…’ ze zweeg net op tijd. Ze stond op het punt om te zeggen: Dat was een belangrijke kwestie waar ik ben opgegroeid. Maar ze was Barbara Monroe, uit Chicago, Illinois. Ze was naar een middelbare school in een grote stad gegaan, Mather. Een grote school in een grote stad was veel makkelijker vol te houden dan een kleine school, want in een grote school kon je worden vergeten. Maar ze wist niet of rassenscheiding een belangrijk onderwerp was geweest in Chicago. Vast wel, maar waarom zou ze het riskeren iets te specifieks te zeggen. ‘Dat was een belangrijke kwestie in de jaren zeventig, toch?’
‘Ja, dat was het. En ik heb er helemaal alleen verslag van gedaan.’
‘Geweldig hoor.’
Ze had willen klinken alsof ze oprecht onder de indruk was, maar zoals zo nu en dan gebeurde liet haar stem haar soms in de steek, en het woord kwam er een tikkeltje zuur en sarcastisch uit.
‘Het wás ook geweldig. Het was van belang. Veel belangrijker dan voor je brood aan machines prutsen. Ik schrijf de eerste versie van de geschiedenis. Wat beteken jij nu helemaal als technicus?’
Barb moest lachen om de belediging. Het was zo grappig dat dit mevrouw Henneseys idee van een vlijmscherpe opmerking was. Maar met haar gelach provoceerde ze de oude vrouw alleen nog maar meer.
‘O, je vind jezelf ook zo bijzonder als je door de nieuwskamer trippelt in je strakke shirtjes en je korte rokjes zodat alle mannen naar je kijken. Jij denkt dat je o-zo belángrijk bent.’
De redacteur had haar verteld dat ze wel belangrijk was, dat haar werk essentieel was. ‘Ik snap niet wat mijn kledingkeuze hiermee te maken heeft, mevrouw Hennessey. En ik vind echt dat uw werk geweldig was…’
‘Was? Wás? Is. Mijn werk ís geweldig jij, jij… ordinair wicht!’
Ze wilde opnieuw lachen om de zogenaamde belediging van de oude dame. Toch was deze opmerking wel raak geweest. Seks, en haar eigen seksualiteit was een gevoelig onderwerp. Ze flirtte niet met de mannen in de nieuwskamer, en ook niet met andere mannen, wat dat aangaat, en haar rokjes waren niet te kort. Ze waren eerder lang naar de standaard van dat moment, want ze had een tenger figuur, waardoor haar rokjes lager op haar heupen hingen dan eigenlijk de bedoeling was. Met haar torenhoge haar en haar hoge hakken, was mevrouw Hennesey bijna net zo lang als zij.
En misschien verklaarde dat wel waarom ze het gevoel had dat het wel zo eerlijk was om de cola light van de oude vrouw te pakken en het over haar prachtige trillende knotje te gieten.
Ze werd ontslagen. Uiteraard. Of eigenlijk gaven ze haar de keus of ze therapie zou volgen of zelf over twee weken zou opstappen. ‘Geen referenties,’ voegde Bagley toe. Alsof ze daarom zou vragen, alsof het gevolgen zou hebben als Barbara Monroe verdween en een andere vrouw haar plaats innam. Ze nam ontslag.
Die avond sloop ze het kantoor binnen en ging ze met de zoekmachines van de krant aan de slag, hoe slecht ze ook waren. Ze wist waar ze moest beginnen dankzij de enige biliothecaris die de krant rijk was. Hij had nooit kunnen dromen waarom Barb zoveel over de bibliotheek had willen weten, over wat er allemaal mogelijk was. Hij had zich gevleid gevoeld door Barbs interesse en had haar precies geleerd wat een goede bibliothecaris allemaal met een telefoon en een lijst met stadsbibiotheken kon doen. Zoekacties op naam, die grondbezit en juridische dossiers opgaven, waren ook waardevol, maar daar was tijd en geld voor nodig, iets wat ze op dit moment niet had. Ze had wel het een en ander via de krant opgezocht. Dave Bethany woonde nog steeds aan Algonquin Lane. Miriam Bethany was nog altijd vermist, zoals ze nu al een paar jaar was. Stan Dunham woonde op hetzelfde adres, maar met hem had ze natuurlijk ook nooit echt het contact verloren.