Wat de doden weten
_
1
Haar maag kromp ineen bij de aanblik van de watertoren die boven de onbeweeglijke kale bomen uit zweefde, een ruimteschip dat naar aarde was gekomen. De watertoren was een belangrijk herkenningspunt geweest in het oude familiespel, hoewel niet het belangrijkste. Als je de witte schotel op zijn stakige poten eenmaal had gezien, dan wist je dat je je moest voorbereiden, als een atleet in de startblokken. Op uw plaatsen, klaar, ik zie…
Het was niet als een spel begonnen. Het warenhuis spotten in de bocht van de ringweg was een wedstrijdje met haarzelf geweest, een manier om de verveling tijdens de tweedaagse rit van Florida naar huis te verdrijven. Zolang ze zich kon herinneren hadden ze deze tocht elke kerstvakantie afgelegd, hoewel niemand in de familie zich verheugde op een bezoek aan oma's huis. Haar appartement in Orlando was benauwd en rook akelig, de honden waren gemeen en het eten was er vies. Niemand voelde zich er op zijn gemak, zelfs hun vader niet – vooral haar vader niet –, hoewel hij deed alsof dat niet het geval was en verontwaardigd reageerde als iemand suggereerde dat zijn moeder was wat ze zonder twijfel ook echt was: lichtgeraakt, vreemd, onaardig. Toch kon hij zijn opluchting niet verbergen als ze dichter bij huis kwamen en kondigde hij zingend elke staatsgrens aan die ze overstaken. Georgia, brulde hij met een Ray Charles-achtige kreun. Ze brachten er de nacht door in een anoniem motel en vertrokken nog voor zonsopgang, bereikten al snel South-Carolina (‘Nothing could be finah!’), gevolgd door de lange, langzame kwelling van North-Carolina en Virginia, waar slechts respectievelijk de lunchpauze in Durham en de dansende sigarettenpakjes op de billboards net buiten Richmond interessant waren. Daarna eindelijk Maryland, het prachtige Maryland, oost west Maryland best, waar ze nog een kilometer of tachtig voor moesten rijden, bijna een uur destijds. Vandaag had ze er bijna tweemaal zo lang over gedaan voor ze de parkeerplaats op kon schuifelen, maar het verkeer werd al rustiger en versnelde tot een normaal tempo.
Ik zie…
Hutzler's was het grootste warenhuis in de stad geweest en het opende het kerstseizoen door een reusachtige nepschoorsteen neer te zetten met een Kerstman balancerend op het randje, vast in een oneindige split. Kwam hij of ging hij net weg? Ze wist het nooit helemaal zeker. Ze had zich aangeleerd om op die rode flits te letten, de belofte dat ze bijna thuis was, zoals een kapitein bij het zien van sommige vogels wist dat de kust naderde. Het was een clandestien ritueel geweest, net zoiets als het tellen van de doorbroken strepen die onder de voorwielen van de auto verdwenen, een gewoonte waaraan ze tot op de dag van vandaag wagenziekte had overgehouden. Zelfs toen al was ze gesloten geweest over bepaalde persoonlijke informatie, had ze een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de excentrieke eigenschappen die interessant zouden kunnen zijn en de dwangmatige gewoontes waardoor ze raar zou lijken, zoals haar grootmoeder. Of, in alle eerlijkheid: zoals haar vader.
‘Ik zie Hutzler's.’
Haar vader had de betekenis onmiddellijk begrepen, anders dan haar moeder en zus. Haar vader leek altijd te begrijpen wat er school achter alles wat ze zei, iets wat troostend was geweest toen ze nog heel klein was, maar steeds intimiderender naarmate ze ouder werd. Het probleem was dat hij erop stond haar persoonlijke groet aan haar thuis in een wedstrijdje te veranderen; vanaf dat moment moest ze wat van haar alleen was geweest delen met de rest van het gezin. Haar vader vond het belangrijk om te delen, om wat privé was in iets gemeenschappelijks te veranderen. Hij geloofde in lange, onsamenhangende discussies binnen het gezin, die hij in de taal van dat moment, ‘rapsessies’ noemde, en in open deuren en nonchalant semi-nudisme, hoewel hun moeder hem die gewoonte had ontzegd. Als je probeerde iets voor jezelf te houden – of het nu ging om een zakje snoep dat je van je eigen geld had gekocht of een gevoel dat je niet wilde uiten – dan beschuldigde hij je van oppotten. Hij ging met je zitten, keek je recht in je ogen en vertelde je dat dit gezin zo niet in elkaar zat. Een gezin was een team, een eenheid, een land op zichzelf, dat ene deel van je identiteit dat de rest van je leven hetzelfde zou blijven. ‘We doen onze voordeur op slot voor vreemden,’ zei hij, ‘maar nooit om elkaar buiten te sluiten.’
En zo gebruikte hij het ‘Ik zie Hutzler's’ voor het algemeen belang van het gezin en moedigde hij iedereen aan om te dingen naar het recht om het als eerste te zeggen. Toen de rest van de familie eenmaal had besloten om mee te spelen, was die laatste kilometer ringweg er een van ondraaglijke spanning geworden. De zusjes strekten hun halzen, leunden naar voren in de oude heupgordels die alleen tijdens lange ritten om werden gedaan. Zo was het in die tijd. Gordels die alleen voor lange ritten waren, nooit fietshelmen dragen en skateboards die waren gemaakt van splinterige houten planken en oude rolschaatsen. Vastgedrukt door haar gordel, voelde ze haar maag omdraaien en haar hartslag stijgen, en waarvoor? Voor de lege eer om als eerste hardop te zeggen wat ze altijd als eerste had gedacht. De wedstrijdjes van haar vader kenden geen prijzen, geen nut. Nu ze niet langer zeker wist dat ze zou winnen, deed ze wat ze altijd deed: ze wendde voor dat het haar niet kon schelen.
1
Haar maag kromp ineen bij de aanblik van de watertoren die boven de onbeweeglijke kale bomen uit zweefde, een ruimteschip dat naar aarde was gekomen. De watertoren was een belangrijk herkenningspunt geweest in het oude familiespel, hoewel niet het belangrijkste. Als je de witte schotel op zijn stakige poten eenmaal had gezien, dan wist je dat je je moest voorbereiden, als een atleet in de startblokken. Op uw plaatsen, klaar, ik zie…
Het was niet als een spel begonnen. Het warenhuis spotten in de bocht van de ringweg was een wedstrijdje met haarzelf geweest, een manier om de verveling tijdens de tweedaagse rit van Florida naar huis te verdrijven. Zolang ze zich kon herinneren hadden ze deze tocht elke kerstvakantie afgelegd, hoewel niemand in de familie zich verheugde op een bezoek aan oma's huis. Haar appartement in Orlando was benauwd en rook akelig, de honden waren gemeen en het eten was er vies. Niemand voelde zich er op zijn gemak, zelfs hun vader niet – vooral haar vader niet –, hoewel hij deed alsof dat niet het geval was en verontwaardigd reageerde als iemand suggereerde dat zijn moeder was wat ze zonder twijfel ook echt was: lichtgeraakt, vreemd, onaardig. Toch kon hij zijn opluchting niet verbergen als ze dichter bij huis kwamen en kondigde hij zingend elke staatsgrens aan die ze overstaken. Georgia, brulde hij met een Ray Charles-achtige kreun. Ze brachten er de nacht door in een anoniem motel en vertrokken nog voor zonsopgang, bereikten al snel South-Carolina (‘Nothing could be finah!’), gevolgd door de lange, langzame kwelling van North-Carolina en Virginia, waar slechts respectievelijk de lunchpauze in Durham en de dansende sigarettenpakjes op de billboards net buiten Richmond interessant waren. Daarna eindelijk Maryland, het prachtige Maryland, oost west Maryland best, waar ze nog een kilometer of tachtig voor moesten rijden, bijna een uur destijds. Vandaag had ze er bijna tweemaal zo lang over gedaan voor ze de parkeerplaats op kon schuifelen, maar het verkeer werd al rustiger en versnelde tot een normaal tempo.
Ik zie…
Hutzler's was het grootste warenhuis in de stad geweest en het opende het kerstseizoen door een reusachtige nepschoorsteen neer te zetten met een Kerstman balancerend op het randje, vast in een oneindige split. Kwam hij of ging hij net weg? Ze wist het nooit helemaal zeker. Ze had zich aangeleerd om op die rode flits te letten, de belofte dat ze bijna thuis was, zoals een kapitein bij het zien van sommige vogels wist dat de kust naderde. Het was een clandestien ritueel geweest, net zoiets als het tellen van de doorbroken strepen die onder de voorwielen van de auto verdwenen, een gewoonte waaraan ze tot op de dag van vandaag wagenziekte had overgehouden. Zelfs toen al was ze gesloten geweest over bepaalde persoonlijke informatie, had ze een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de excentrieke eigenschappen die interessant zouden kunnen zijn en de dwangmatige gewoontes waardoor ze raar zou lijken, zoals haar grootmoeder. Of, in alle eerlijkheid: zoals haar vader.
‘Ik zie Hutzler's.’
Haar vader had de betekenis onmiddellijk begrepen, anders dan haar moeder en zus. Haar vader leek altijd te begrijpen wat er school achter alles wat ze zei, iets wat troostend was geweest toen ze nog heel klein was, maar steeds intimiderender naarmate ze ouder werd. Het probleem was dat hij erop stond haar persoonlijke groet aan haar thuis in een wedstrijdje te veranderen; vanaf dat moment moest ze wat van haar alleen was geweest delen met de rest van het gezin. Haar vader vond het belangrijk om te delen, om wat privé was in iets gemeenschappelijks te veranderen. Hij geloofde in lange, onsamenhangende discussies binnen het gezin, die hij in de taal van dat moment, ‘rapsessies’ noemde, en in open deuren en nonchalant semi-nudisme, hoewel hun moeder hem die gewoonte had ontzegd. Als je probeerde iets voor jezelf te houden – of het nu ging om een zakje snoep dat je van je eigen geld had gekocht of een gevoel dat je niet wilde uiten – dan beschuldigde hij je van oppotten. Hij ging met je zitten, keek je recht in je ogen en vertelde je dat dit gezin zo niet in elkaar zat. Een gezin was een team, een eenheid, een land op zichzelf, dat ene deel van je identiteit dat de rest van je leven hetzelfde zou blijven. ‘We doen onze voordeur op slot voor vreemden,’ zei hij, ‘maar nooit om elkaar buiten te sluiten.’
En zo gebruikte hij het ‘Ik zie Hutzler's’ voor het algemeen belang van het gezin en moedigde hij iedereen aan om te dingen naar het recht om het als eerste te zeggen. Toen de rest van de familie eenmaal had besloten om mee te spelen, was die laatste kilometer ringweg er een van ondraaglijke spanning geworden. De zusjes strekten hun halzen, leunden naar voren in de oude heupgordels die alleen tijdens lange ritten om werden gedaan. Zo was het in die tijd. Gordels die alleen voor lange ritten waren, nooit fietshelmen dragen en skateboards die waren gemaakt van splinterige houten planken en oude rolschaatsen. Vastgedrukt door haar gordel, voelde ze haar maag omdraaien en haar hartslag stijgen, en waarvoor? Voor de lege eer om als eerste hardop te zeggen wat ze altijd als eerste had gedacht. De wedstrijdjes van haar vader kenden geen prijzen, geen nut. Nu ze niet langer zeker wist dat ze zou winnen, deed ze wat ze altijd deed: ze wendde voor dat het haar niet kon schelen.