Reading Online Novel

Wat de doden weten(5)



Wegdrijvend op haar pijnstillers, fantaseerde ze over de volgende ochtend over hoe het zou zijn om voor het eerst in jaren haar naam uit te spreken – haar echte naam. Om die vraag te beantwoorden hoefden maar weinig mensen diep na te denken: wie ben je?

Toen realiseerde ze zich wat de tweede vraag zou zijn.





DEEL I



Woensdag





2





‘Is dat je telefoon?’

De slaperige vrouw die naar Kevin Infante staarde was ergens boos over, iets wat hem niet bepaald voor het eerst overkwam. Hij wist niet zeker hoe ze heette, hoewel hij redelijk zeker wist dat het hem ieder moment te binnen kon schieten. Wederom, niets nieuws.

Nee, het was de combinatie – een vreemde vrouw én een dreigende blik – die deze ochtend uniek maakte voor wat zijn baas graag de ‘annalen van Infante’ noemde, wat hij altijd uitsprak met een langgerekte ‘a’. Als Infante een vrouw niet goed genoeg kende om haar naam te onthouden, wat kon hij dan in vredesnaam hebben gedaan om deze gepijnigde blik te verdienen? Hij had meestal drie of vier maanden nodig om dit soort woede in een vrouw los te maken.

‘Is dat je telefoon?’ herhaalde de vrouw, met een stem die zo gespannen en gevaarlijk klonk als haar gezichtsuitdrukking eruitzag.

‘Ja,’ zei hij, opgelucht dat ze met een makkelijke vraag konden beginnen. ‘Zeker weten.’

Hij bedacht zich ineens dat hij moest proberen de telefoon te zoeken en misschien zelfs moest opnemen, maar het gerinkel was al opgehouden. Hij wachtte tot zijn vaste telefoon onmiddellijk na zijn mobieltje zou gaan rinkelen, maar realiseerde zich toen dat hij niet in zijn eigen slaapkamer was. Hij tastte over de vloer met zijn linkerarm, aangezien zijn rechter nog altijd onder de vrouw vastzat, en wist zijn broek te pakken. Zijn mobieltje zat vastgeklemd aan zijn riem. Toen hij hem vastgreep begon de telefoon in zijn hand te trillen en piepte scherp – alweer een misprijzende berisping.

‘Het is het kantoor maar,’ zei hij met een blik op het nummer.

‘Een noodgeval?’ vroeg de vrouw. Als hij alerter was geweest dan had hij gelogen en ja gezegd, dat het absoluut een noodgeval was; dan had hij zijn kleren aangeschoten en was hij weggerend.

Nog versuft van de slaap, zei hij: ‘Op mijn afdeling komen geen noodgevallen voor.’

‘Ik dacht dat je politieagent was?’ Hij hoorde de woede die achter haar woorden school, de onderdrukte afkeer.

‘Rechercheur.’

‘Precies hetzelfde, toch?’

‘Zo'n beetje.’

‘Hebben politieagenten geen noodgevallen dan?’

‘Om de haverklap.’ En dit telde er zeker als een. ‘Maar met mijn soort werk…’ Hij weerhield zich ervan te vertellen dat hij bij Moordzaken werkte, uit angst dat ze het wel interessant zou vinden en hem vaker zou willen zien, een relatie zou willen opbouwen. Er waren volop politiegroupies – iets waar hij normaal gesproken dankbaar voor was. ‘Het slag mensen waarmee ik werk is heel geduldig.’

‘Dus jij hebt een kantoorbaan?’

‘Dat zou je zo kunnen stellen.’ Hij had een bureau in een kantoor. Hij had een baan. En soms werkte hij aan zijn bureau op kantoor. ‘Debbie.’ Hij probeerde niet te trots te klinken dat hij haar naam had weten op te graven. ‘Dat zou je zo kunnen stellen, Débbie.’

Zijn ogen schoten door de kamer, op zoek naar een klok, maar ook om hun omgeving in zich op te nemen. Een slaapkamer natuurlijk, best leuk, vol kunstzinnige posters met bloemen en met wat zijn ex-vrouw – de meest recente – altijd een kleurenschema noemde, wat iets goeds zou moeten zijn. Maar een kleurenschema was ook deel van een val, als je er goed over nadacht, een val die begon met een veel te dure ring, steeds meer schulden bij Shofer's, een hypotheek die in zijn ervaring al twee keer was geëindigd in een rechtszaal in Baltimore met een vrouw die alles meenam behalve de schulden. Dit kleurenschema bestond uit lichtgeel en groen, waar absoluut niets op tegen was als het hem geen vaag misselijk gevoel had bezorgd. Terwijl hij zijn kleren van de hare scheidde, begonnen hem rare details aan de kamer op te vallen, dingen die hij niet echt kon thuisbrengen. Het ingebouwde bureau onder het openslaande raam, het vierkante minikoelkastje dat met een kleedje bedekt was, een kleine magnetron daarbovenop, de vaandel boven het bureau ter meerdere glorie van de Towson Wildcats… Verdomme, dacht hij. Verdómme.

‘Zeg, wat voor studie doe je eigenlijk?’ vroeg hij.

Het meisje – echt een meisje, een meisjes-meisje, waarschijnlijk nog geen eenentwintig, en hoewel alles boven de zestien legaal was had zelfs Infante zijn grenzen – wierp hem een ijzige blik toe, kroop over hem heen en drapeerde het geelgroene laken om zich heen. Nadrukkelijk trok ze een pluizige kamerjas van een haak en sloeg hem om zich heen. Ze liet het laken pas op de grond vallen nadat ze haar kamerjas had dichtgeknoopt. Hij ving toch een glimp van haar op en herinnerde zich weer wat hem hierheen had gebracht. God wist dat het niet haar gezicht was geweest, hoewel dat waarschijnlijk een stuk aantrekkelijk was als het niet zo verkreukeld was als nu. In het ochtendlicht was ze veel te bleek, deze Debbie, die het eivormige gezicht had van een blondine die meteen geen ogen meer leek te hebben als ze geen make-up droeg. Ze pakte een emmer onder uit de kast, waarmee ze een fractie van een seconde paniekerige speculaties in hem losmaakte. Zou ze hem ermee slaan? Iets over zijn hoofd gieten? Maar Debbie liep alleen zuchtend de kamer uit, op weg naar de douche. Vast om alle sporen van haar nacht met Kevin Infante weg te spoelen. Hoe erg kon het zijn geweest? Hij besloot niet te wachten tot hij erachter zou komen.