Tegenlicht(87)
Hij haalde diep adem. ‘Als ik eerlijk ben: eenzaam. Ondanks de familie en de kinderen. Ik kon ze amper in de ogen kijken, ik voelde me zo’n verrader.’
‘Dat is nergens voor nodig.’
‘Die kinderen hebben zoveel vertrouwen in hun moeder en mij, Vera. Het komt geen seconde in hen op dat het leven zoals ze dat kennen op het punt staat te veranderen.’ Hij pakte mijn hand, keek me aan. ‘Heb je aan me gedacht, in Florida?’
Vrijwel niet, schoot het door me heen, maar ik wilde hem niet kwetsen.
‘Soms,’ zei ik.
‘Ik heb alleen maar aan jou gedacht. Het vrat me op vanbinnen. Ik kon het niet meer voor me houden, ik heb…’ Hij keek me aan, klemde zijn arm om me heen, nerveus, rillerig. ‘Ik heb Francien gezegd dat ik niet meer gelukkig ben. Dat ik rondloop met de gedachte om van haar te scheiden. Ik heb gewacht tot na de kerst, ik wilde de sfeer niet verzieken, maar ik knalde bijna uit elkaar van ellende.’
Scheiden.
Er klemde iets kouds en hards om mijn keel, het kneep mijn adem af.
‘Wát heb je gezegd?’
Hij gaf geen antwoord. ‘Francien en ik zijn ooit gelukkig geweest, of in elk geval heb ik in die overtuiging geleefd. Maar op dit moment kan ik me niet eens meer herinneren wanneer ze me voor het laatst spontaan heeft omarmd, laat staan me heeft gezoend of verleid. Haar leven draait om het huis, de kinderen, de familie. Ze praat tegen me over de boodschappen die ze heeft gekocht, over mensen uit het dorp en het weer. Ze heeft geen idee wat er in me omgaat. Ik kruip thuis tegen de muren omhoog. Ik kan die poppenkast niet meer aan, Vera. Ik kan er niet meer tegen.’
‘Hoe reageerde ze?’
Hij draaide zijn hoofd weg. ‘Niet best.’
‘Is ze weggegaan?’ Mijn stem klonk vreemd, hoog.
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Francíén? Nee. Scheiden komt in haar belevingswereld niet voor. Eenmaal gekozen, blijf je bij elkaar. Ze zei dat als ik op zou stappen, ik haar en de kinderen nooit van mijn leven meer te zien zou krijgen.’
‘Vermoedt ze iets?’
‘Ja.’
De kou verspreidde zich door mijn lichaam. ‘Wat heb je gezegd?’
‘Ik heb het glashard ontkend. Ik wil haar die vernedering besparen.’
Liegen tegen je vrouw over zulke dingen, zeker als ze al haar vermoedens heeft, is ook een vorm van vernedering, schoot het door me heen. Maar ik zei niets.
In de stille minuten die volgden, drong de strekking van wat hij me vertelde pas echt goed tot me door: Nico wilde scheiden. Hij zou zijn kinderen nooit meer te zien krijgen als hij dat voornemen zou doorzetten. Hij stond op het punt om zijn hele leven te verwoesten en dat van zijn vrouw en kinderen erbij.
En waarvoor eigenlijk? Voor mij? Hij kende slechts een paar facetten van mijn karakter, een greep uit the best of. Hij had me nooit aan het werk gezien, was niet bij me geweest als ik me niet lekker voelde, chagrijnig was of moe; Nico wist niets van de medicatie die ik soms nam en van mijn achtergrond – niet meer dan ik hem had verteld, en in die lezing zaten veel hiaten. Belangrijke hiaten.
Dit was dwaas.
Dwaas en absurd.
Hij omarmde me.
‘Ik wil dit niet,’ zei ik tegen zijn borst.
‘Het kan niet anders.’
Ik maakte me los uit zijn omhelzing. ‘Je moet niet bij je gezin weggaan. Zij horen bij je, niet ik.’
Hij luisterde niet, of misschien hoorde hij alleen wat hij wilde horen. ‘Ik wou dat het anders kon, dat ik iets kon verzinnen om het voor hen te verzachten.’
Ik snakte naar adem. ‘Nico? Hoor je wat ik zeg? Ik wil dit niet.’
Hij zweeg. Keek me alleen maar verward aan. Zijn ogen stonden flets, de grauwe huid eromheen verraadde de slapeloze nachten die hij moest hebben gehad.
‘Hoe kun je in godsnaam zoiets ingrijpends beslissen zonder met mij te overleggen?’ vroeg ik. ‘Dat kán toch niet? Dat is toch… gewoon wáánzin!’
Hij pakte mijn hand vast, wreef over mijn duim. ‘Lieverd, rustig maar. Maak je niet druk. Ik regel de komende maanden eerst mijn eigen zaken, en jij –’
‘Nico, ik –’
‘… moet gewoon de tijd nemen die je nodig hebt. We gaan dit heel rustig opbouwen. We forceren niets. Ik ga eerst iets huren voor mezelf en dan –’
‘Nee, je –’
‘Ik begrijp dat je je lullig voelt ten opzichte van Francien en de kinderen, maar zij zijn mijn verantwoordelijkheid, je moet je over hen echt geen zorgen –’
‘Nico! Stop. Je begrijpt het niet. Ik wíl dit niet.’
Nu had ik zijn aandacht. ‘Wát niet?’
‘Dit! Ik wil niet met jou gaan samenwonen.’
Zijn gezichtsuitdrukking veranderde geleidelijk van licht ongeloof in totale verbijstering.