Tachtig dagen rood(53)
‘Jeetje, dat ging lekker soepel.’
‘Hou je mond.’
Tegen de tijd dat we weer in het appartement kwamen, had Chris het nieuws al gehoord, en hij was door het dolle. Kennelijk had noch Susan, noch Viggo enige tijd verspild, en waren ze direct in actie gekomen om het te regelen. Aan het begin van de middag hadden ze de meeste locaties op de hoogte gesteld en waren ze bezig met het nieuwe promotiemateriaal. Ik zou officieel met Groucho Nights op tournee gaan als gastartiest.
De dagen daarop vlogen voorbij met talloze repetities, het oefenen van alle oude nummers die we vroeger samen hadden gespeeld en het opnieuw arrangeren van een paar van hun andere nummers, zodat de viool erin paste. Het kostte me tijd om dingen uit te proberen, om me genoeg tijd op de bühne te geven zonder in het geluid te verzuipen, en het was een beetje onwennig om nu met vier muzikanten op het podium te staan in plaats van drie. Voorheen was Chris de centrale figuur, met Ted naast zich, en natuurlijk Ella erachter op de drums. Ik voelde me een beetje het vijfde wiel de meeste tijd, en het geluid vloeide ook niet altijd goed samen.
Na onze vierde achtereenvolgende avond van repetities zaten we weer in het appartement van Chris, en we voelden ons onverklaarbaar chagrijnig.
Fran stond in de keuken een pizza te maken. Ze was al een paar uur bezig, ze maakte het deeg en de tomatensaus helemaal zelf. Het appartement rook naar de gist van het brooddeeg en naar de knoflook van de tomatensaus. Chris zat tegenover me aan de ronde houten tafel die naast de open keuken stond, met zijn schouders opgetrokken, terwijl hij de schroefdop van een bierflesje steeds tussen zijn vingers door liet glijden. Ik bestudeerde hem en wachtte geduldig, met mijn ellebogen op de tafel geleund terwijl mijn kin op mijn handen steunde.
‘Er ontbreekt nog iets,’ zei hij zachtjes, alsof hij in zichzelf praatte.
Ik wachtte tot hij verderging.
‘Het geluid is… er is iets mee. De balans klopt niet.’
‘Als het niet goed is, is het geen probleem, Chris. Het is niet te laat om de plannen te wijzigen, dat jullie gewoon met z’n drieën gaan. Ik voel me niet beledigd, echt.’
Ergens diep vanbinnen vond ik het niet fijn dat ik door Viggo en Susan zo opgezweept was. Een rockfase was voor mij een vorm van rebellie, een goed idee voor wat verandering en rust, maar toen was het nog míjn idee. Nu het het idee van iemand anders was geworden, voelde ik me een beetje troosteloos, omdat ik weer mijn spullen moest inpakken om te gaan reizen, hoewel ik er wel naar uitkeek om meer tijd met Chris door te brengen.
‘Nee, het ligt niet aan jou. De viool is geweldig. Ik heb alleen het gevoel dat we nog iets meer nodig hebben.’
‘Meer toeters en bellen?’ piepte Fran vanuit de keuken.
Hij schoot in de lach en keek liefdevol naar haar.
‘Dat is nog niet eens zo’n slecht idee, weet je,’ peinsde hij, nog steeds de schroefdop op zijn vinger balancerend, diep in gedachten verzonken. ‘We hebben de hele tijd gedacht dat we iets weg moeten laten, maar misschien moeten we wel iets toevoegen.’
‘Iets toevoegen? Wat dan? Waar moeten we de muzikanten vandaan halen?’
‘We hebben een extra geluidslaag nodig. Maar op zo’n korte termijn zouden het mensen moeten zijn die al samen spelen.’
Hij praatte nog steeds in zichzelf, met een blik op oneindig, hij deed niet eens moeite om de weerbarstige krullen van zijn voorhoofd te vegen.
Ergens achter in mijn brein begon het zaadje van een idee te ontkiemen.
Voordat ik dat idee kon overdenken en in woorden kon omzetten, verscheen Fran voor ons met een stomende schaal vol deegballen, besprenkeld met krokante parmezaan en een licht geroosterd basilicumblad. Ze had ze opgestapeld tot een piramide.
‘Wauw,’ zei Chris, ‘zoiets bijzonders heb ik nog nooit gezien.’
Ik moest een lachje onderdrukken. Fran had er nog steeds geen idee van wat voor effect ze op hem had. Ik kende Chris al een paar jaar en ik had hem zich nog nooit zo zien gedragen, voor niemand. Hij was zijn tshirts gaan strijken, zelfs als hij ’s avonds nergens heen ging, ondanks het feit dat Fran een van de slordigst geklede mensen is die ik ken. Haar kleren krijgen maar zelden een hangertje te zien, laat staan een strijkplank.
‘Wat jij nodig hebt,’ antwoordde ze, zijn compliment negerend, ‘is een stuk of drie trompetten.’
‘Daar kan ik misschien wel mee helpen,’ voegde ik eraan toe. Ik hield nog steeds contact met Marija en haar man Baldo, mijn huisgenoten uit het appartement in New York waar ik had gewoond voordat ik bij Dominik introk. Marija speelde fluit in het orkest, maar ze was opgeleid op de trompet en ze was bijna even goed als Baldo op de zijne – zeker goed genoeg voor wat wij nodig hadden. Misschien konden ze geen vrij krijgen, of konden ze hier niet snel genoeg zijn, maar ik wist dat ze zich verveelden sinds Simón was vertrokken en vervangen door een naar het schijnt veel saaiere dirigent, dus misschien hadden ze er wel oren naar om een poosje te spelen bij een rockband.