Storm op komst(57)
‘Hoe zijn jullie in Venetië ontsnapt?’ schreeuwde Jake over het geluid van de wind, de wielen en de klepperende hoeven heen.
‘Dankzij meneer Drake,’ antwoordde Charlie trots, terwijl hij de vogel een pinda voerde. ‘We werden weggevoerd, toen mijn gevederde vriend op spectaculaire wijze voor afleiding zorgde. Er zat een grote zwerm duiven op een dak te slapen – Venetiaanse duiven staan bekend om hun humeurigheid en hun dikke lijf – toen meneer Drake op hen afdook en ze dwong op te stijgen. Je hebt nog nooit zo veel opgestoken kuiven op je af zien komen. We hebben onze kans gegrepen en zijn in het dichtstbijzijnde kanaal gesprongen. Na een zeer onaangenaam stukje onderwatersport wisten we aan boord te klimmen van een Chinees handelsschip.’
‘Daar hebben we het vuurwerk vandaan!’ schreeuwde Topaz vanaf de bok, terwijl ze de teugels op de paardenruggen liet neerkomen.
Jake keek naar de glooiende heuvels, die nu in het vroege zonlicht baadden, en vroeg zich af wat de toekomst zou brengen, welke gevaren hun zouden wachten wanneer ze eenmaal hun bestemming hadden bereikt. Charlie had Kasteel Schwarzheim omschreven als het meest duivelse bolwerk van allemaal. Jake dacht aan de wrede bewoners van het kasteel, in het bijzonder de beruchte prins Zeldt – duizendmaal slechter dan de meest ontaarde moordenaar die hij zich maar kon voorstellen. Maar nog meer vroeg Jake zich af of hij er iets te weten zou komen over zijn ouders.
Urenlang galoppeerden ze over de Romeinse wegen. Ze stopten alleen kort bij herbergen langs de weg om van paarden te wisselen, en vervolgden dan weer snel hun reis. Terwijl de zon langs de hemel trok speelden de jongens achterin kaart of praatten wat, en zong Charlie zelfs een paar liedjes, waarmee hij meneer Drake in verlegenheid bracht. Aan het eind van de middag vertrouwde Topaz Jake de teugels toe. In het begin bracht hij er niets van terecht en moesten Topaz en Charlie hem onderwijzen, maar het duurde niet lang of hij mende de paarden vol zelfvertrouwen.
Bij het vallen van de avond begonnen ze aan de klim naar de Brennerpas. De paarden hijgden van inspanning, maar al snel werd de weg vlakker. Ze stopten bij een taveerne in een bergdorp om weer van paarden te wisselen en aten heerlijke zuurkool met worst.
Na de maaltijd gingen ze terug naar de wagen. Het was Charlies beurt om te mennen. Hij stak de lantaarns aan. ‘Waarom kom je niet naast me zitten?’ vroeg hij Jake, die naast hem plaatsnam, terwijl Topaz achterin ging zitten. Charlie liet de teugels neerkomen en ze gingen weer op weg. Met flakkerende lantaarns hobbelden ze het dorp uit.
In de schemering bestudeerde Topaz nog een keer de gastenlijst van de Superia-top. Ze gaapte onafgebroken.
‘Ik weet dat jij officieel het bevel voert,’ zei Charlie tegen haar, ‘maar ik wil er toch op aandringen dat je rust neemt. Je hebt al twee dagen niet geslapen.’
‘Niet nodig, ik ben klaarwakker,’ hield Topaz vol, hoewel haar zware oogleden een heel ander verhaal vertelden. ‘D’accord – tien minuten dan,’ stemde ze in. Ze legde de lijst weg en raapte wat hooi bij elkaar voor een bed. ‘Even een dutje.’ Ze ging liggen en zonk onmiddellijk weg in een diepe slaap. Meneer Drake, die ook uitgeput was, fladderde van Charlies schouder en streek naast Topaz neer. Hij zette zijn veren op, liet zijn snavel op zijn borst zakken en sloot zijn ogen.
Het was een rustige nacht. Nadat ze een tijd in stilte hadden gereden, schraapte Charlie zijn keel en fluisterde: ‘We praten meestal niet over de Zeldts in het bijzijn van Topaz. We hebben allemaal onze redenen om hem te haten, maar Topaz meer dan de meesten van ons. Het heeft met haar ouders te maken.’
‘Hebben ze haar ouders gedood?’ vroeg Jake plompverloren.
‘Ssst...’ Charlie draaide zich om en keek of Topaz nog sliep.
‘Sorry,’ fluisterde Jake.
Charlie overwoog hoe hij de vraag het best kon beantwoorden. ‘Ze hebben ze niet echt gedood, maar het was wel zoiets.’
Jake knikte ernstig.
‘De Zeldt-dynastie gaat terug tot het allereerste begin van de Wakers van de Tijd,’ vervolgde Charlie, ‘tot de tijd dat ze zelfs nog geen Wakers werden genoemd. Rasmus Ambrosius Zeldt, geboren in de ijzige wildernis in het noorden van Zweden, was een nauwe verwant van Sejanus Poppoloe, die het atomium ontdekte en de eerste kaarten tekende van alle horizonpunten op de wereld. Ze waren dikke vrienden, vooruitziende wetenschappers en grote avonturiers. Hun doel was om de geschiedenis te verkennen, die te doorgronden maar nooit en te nimmer te veranderen. Rasmus werd echter steeds labieler.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Misdadig labiel,’ herhaalde Charlie somber. ‘Rond die tijd kwam hij op een reis naar Engeland tijdens de burgeroorlog van de zeventiende eeuw zijn vrouw tegen, Matilda. Zíj is trouwens de reden dat de familie Zeldt nog steeds Engels spreekt. Dronken van de macht van het tijdreizen verviel Rasmus in waanzin en scheidde zich af van Sejanus en de andere tijdwaarnemers die zich bij hun genootschap hadden aangesloten. Hij riep zichzelf tot koning uit. Niet van Zweden of Europa of zelfs maar de wereld – nee, van de tijd! Het was vooral grootspraak en machtsvertoon. Er gingen generaties voorbij. De zelfverklaarde “koninklijke familie” bewoog zich als een kwalijke geur door de geschiedenis. Toen werd koning Sigvard geboren en werd alles anders.’