Reading Online Novel

Spoor(192)



‘De negenhonderd meter?’

Nog een knik.

‘Wat betekent dat?’

Snyders bakent zijn verraad af door zijn hoofd te schudden. Hij is klaar met antwoorden.

‘Wie ligt daar, K.D.? Bij de schietbaan?’

Stilte.

‘Wat is er gebeurd? Hoe hebben jullie Flint vermoord?’

Het bendelid draait zijn gezicht weg en kijkt naar de muur.

‘Wie heeft zijn auto achtergelaten bij Virgin Active?’

Niets.

Tot October zegt: ‘Ik zal me aan mijn kant van de deal houden, K.D. Maar als je tegen ons liegt...’

Dan staan ze op. October belt het bureau, ze hebben mankracht nodig, er zal moeten worden gegraven. Mat Joubert belt zijn vrouw en zegt tegen haar dat ze niet op hem hoeft te wachten.

Het zal een lange nacht worden.



De eerste plek waar ze gaan zoeken is de boerderij in Philippi. Ze halen de boer uit bed en rijden in konvooi naar de plaats waar ze volgens October moeten spitten.

Het is na tweeën ’s nachts, in het licht van de koplampen van acht saps-surveillancewagens en het busje van Forensisch, de spookachtige schaduwen van politiehonden die blaffend en kwispelend snuffelen en zoeken, de spaden van de agenten die op en neer gaan. De huizen van Westridge en Woodlands zijn maar twee kilometer verderop, Mitchell’s Plain slaapt. Een koe loeit in de verte.

Om zeven over drie komt de uitroep. Iedereen legt zijn gereedschap neer en gaat kijken. Zaklampen en zoeklichten terwijl twee mannen de bundel uit het zand halen. Een lijk, gewikkeld in wat ooit een zwarte deken met een verbleekt oranje bloempatroon was.

Er is nog zoveel over van het gezicht met de kogelwond tussen de ogen dat Joubert kan zeggen: ‘Het is hem. Het is Danie Flint.’

Onder de cocon ligt een vuurwapen. Johnnie October geeft opdracht het voorzichtig in een plastic zakje te doen.

Joubert weet dat hij Tanja Flint moet bellen, want ze heeft het recht om het te weten. Maar laat hij haar minstens nog een paar uur slaap gunnen voordat hij haar leven weer op zijn kop zet.



De zoektocht bij Atlantis begint pas om kwart over vijf, als de horizon in het oosten al begint te kleuren en de zuidooster opsteekt, een treurige wind die wolkjes zand van de spaden blaast.

Het ‘hek’, in de minimalistische aanwijzingen van K.D. Snyders, is het toegangshek van de Goeie Hoop-schietbaan van het Zuid-Afrikaanse leger, dat permanent wagenwijd openstaat. Gele waarschuwingsborden met verboden toegang voor onbevoegden zijn het enige afschrikmiddel.

En net binnen het hek, aan de linkerkant, is de plek vanwaar schutters over een afstand van 900 meter op doelwitten rechts in de verte kunnen aanleggen, een platform van betonblokken, zand en gruis dat tot Jouberts kruin reikt. Het is ruim twintig stappen lang, en daarachter is de ‘hoek’ uit K.D.’s beschrijving, de plek waar twee afrasteringen en het platform een driehoek vormen. Honderdvijftig vierkante meter met gras overdekt zand. Het is een goede plek om een lijk te begraven, want als het leger niet aanwezig is, kan iemand makkelijk in zijn eentje de enige toegangsweg in de gaten houden, terwijl twee anderen onzichtbaar achter het hoge platform het zachte zand voorbereiden.

De geüniformeerde agenten van Atlantis en Table View, onder leiding van Dik en Dun, het Laurel en Hardy-duo van Forensisch, beginnen voorzichtig te spitten aan de noordelijke grens.

Het wordt zes uur, maar nog steeds geen succes.

Om halfzeven kan Joubert het telefoontje niet langer uitstellen. Hij gaat in zijn Honda zitten om uit de wind te zijn, en belt.

Ze neemt snel op, alsof ze allang wakker is.

‘Tanja, ik heb geen goed nieuws.’

Het geluid dat ze maakt, betekent dat ze ondanks alles nog hoop had.

‘Het spijt me heel erg,’ zegt Joubert, en hij weet dat het niet genoeg is.

‘Hoe is hij vermoord?’

‘Hij is doodgeschoten.’

Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn, tot ze eindelijk vraagt: ‘Wie heeft het gedaan?’

Hij houdt het af en zegt dat ze nog niet genoeg weten, maar voor het eind van de dag zouden ze het hele plaatje compleet moeten hebben.

‘Ik wil het weten,’ zegt ze.



Om tien over zes vinden ze het eerste lijk.

Het ligt languit in het midden van de driehoek, nauwelijks een meter onder het fijne zand.

Joubert knielt naast October en Butshingi en kijkt hoe het forensisch team in het zachte ochtendlicht het zand voorzichtig om het lichaam wegkrabt, met stoffers en kwasten. Anderen zijn bezig om het gat groter te maken en halen emmers zand weg om het zorgvuldig op een hoop te gooien.

‘Een vrouw,’ zegt October verbaasd. Herkenbaar aan de sandalen aan haar voeten, de vorm van haar lichaam.

Het vaalwitte zand plakt aan haar lichaam, het forensisch team veegt het plechtig en voorzichtig van haar gezicht. De gelaatstrekken zijn onherkenbaar door de drie kogelwonden. Alleen het zwarte haar, in een vlecht, is ongeschonden.