Slaven van de Klau(97)
Barch aarzelde. De metalen stem van de Podruod schalde op gebiedende toon. Barch antwoordde niet. Nu sprak het wezen ruw en nadrukkelijk. Barch zag aan zijn spieren dat hij zich opmaakte om te stoten, maar toen hoorde hij in de verte dat Komeitk Lelianr in dezelfde taal antwoord gaf. De Podruod beheerste zich en de dood ging een stap achteruit.
Hij keerde zich naar het meisje en monsterde haar aandachtig. Hij zei weer wat en zij antwoordde.
'Wat zegt-ie allemaal?' wilde Barch weten.
Het meisje verklaarde vaag: 'Ze vragen of we met meer zijn. Zij zijn ook ontsnapte slaven. De Podruod moet een of ander soort misdadiger zijn.'
'O.' Hij ontspande zich. 'Is dat alles?'
'Plet meeste,' zei zij effen.
'Wat bedoel je?'
'Er schijnt hierboven in een grot een soort stam te wonen.' Ze knikte naar de Podruod. 'Hij is het opperhoofd.'
De manier waarop het wezen haar inspecteerde, maakte hem opeens bang. Gehaast zei hij, zonder zijn stem te verheffen: 'Vlucht op je sandalen. Hij houdt je niet stevig vast; je kunt je losrukken. Ik smeer 'm de heuvel af.'
Met een fronsende blik op het rode wezen zei zij: 'Hier zouden we het beter hebben dan wanneer we met ons tweeën verhongeren.'
'Nee,' zei Barch vertwijfeld. 'Ik zorg wel voor je.'
Met een snelle beweging stak de Podruod zijn rapier weg. Hij gebaarde dat ze door moesten lopen en hij duwde met zijn zware hand tegen Barch's schouder.
Barch werd overvallen door schaamte en woede; hij haalde uit. De Podruod danste met een grijns achteruit. Zijn staal glansde, hij stootte speels toe en een halve centimeter staal prikte in Barch's schouder. Bleek van woede en ergernis deinsde Barch terug.
'Roy,' riep Komeitk Lelianr, 'wees toch verstandig! Gehoorzaam hem of hij zal je doden!'
'Hij heeft een oogje op jou,' hijgde hij. 'Als we eenmaal in die grot komen, kan ik je niet beschermen. Dan neemt hij jou...'
'Wat maakt het voor verschil?' zei zij vermoeid. 'Ik heb me er al mee verzoend...'
Het staal bedreigde Barch opnieuw en de Podruod gaf blaffende bevelen. Met een ellendig gevoel in zijn maag wankelde Barch vooruit. 'Wat maakt het voor verschil?' had zij gezegd. Het opperhoofd was een wilde met een rode huid, Barch een wilde met een lichte huid. 'Wat maakt het voor verschil?'
Ze staken een kleine vlakte over en klommen tegen een korte helling op naar een steile kalksteenmuur. De geelwitte man wenkte het meisje naar een beschaduwde kom. Achterin zag Barch een smalle spleet. De eerste man en Komeitk Lelianr glipten erin. Barch volgde, schuifelde op de tast door een grillige gang en kwam vlak na het meisje uit in een zaal met een laag plafond.
Rokende gele lampen en een laaiend vuur gaven een warm licht. Er waren twee ruwe tafels, banken, de geur van voedsel en mensen. Er waren twintig of dertig mannen en vrouwen aanwezig en anderen kwamen nieuwsgierig met knipperende ogen te voorschijn uit donkere hoeken.
Gespannen bleef Barch naar Komeitk Lelianr kijken. Koortsachtig mompelde hij tegen zichzelf: Ze heeft nooit iets om me gegeven, net zomin als ik om een willekeurige hond... Ik ben alleen maar Roy, een brave hond. Ze had zich al met mij verzoend, dus wat maakt het nu voor verschil? Daar stond ze, tenger, zo lieftallig en goudkleurig dat hij niets anders zag... Ze keek niet naar hem, maar naar de Podruod.
Barch volgde haar blik. Het opperhoofd gaf instructies aan twee mannen in het grijs. Toen draaide hij zich om, riep naar mensen aan de andere kant van de grot waar een pot op het vuur stond te borrelen. Hij was een meter negentig lang, een magnifiek schepsel, breed, stoer, zonder een ons vet. Zijn hoofd was kaalgeschoren. Hij had een hard, benig gezicht en was even licht ter been in zijn zware laarzen als Lekthwanezen in hun luchtsandalen. Barch keek bezorgd weer naar het meisje. Zij staarde nog steeds naar het opperhoofd. Het licht van de lampen weerkaatste flakkerend in haar ogen.
De Podruod liep naar toe en legde zijn handen op haar schouders. Ze deinsde terug, maar niet zover, dacht Barch, als voor hem.
Zich bewust van niets behalve de twee gedaanten, liep Barch stil op ze af. Het opperhoofd stond met zijn rug naar hem toe. Komeitk Lelianr zag hem komen zonder te reageren.
De Podruod draaide zich om en tastte achteloos naar zijn rapier. Barch pakte hem beet en rukte hem uit zijn greep; het wapen kletterde op de stenen vloer.
Het opperhoofd wilde Barch schoppen. Barch pakte de voet beet en trok eraan. Het opperhoofd wankelde en hinkte toen heel behendig achteruit.
Barch viel aan en ving een loodzware klap met de open hand op. Hij gaf het wezen een stomp en werd door elkaar geschud onder een regen van slagen. De lampen, muren, vuren en gezichten werden een betekenisloze achtergrond. Het rode gezicht stond aandachtig, de neusgaten waren wijd opengesperd. Barch sloeg het gezicht opzij met een mokerslag; zonder dat zijn uitdrukking veranderde keek de Podruod hem weer aan. Barch raakte buiten adem, zijn benen leken wel boomstammen en hij kon zijn armen nauwelijks meer opheffen.