Slaven van de Klau(122)
Barch liet het vlot tot het niveau van de boomtoppen dalen en hing zijn hoofd te luisteren over de rand. Niet ver weg hoorde hij het geluid van krakende takken. Barch manipuleerde de pedalen en het vlot zweefde als een schim over de bomen. Hij hield weer halt. Het geluid had ook van een wild dier kunnen zijn. Direct onder het vlot hoorde Barch iemand lopen. Hij tuurde door het bladerdek met zijn wapen klaar. Maar het was Tick niet; hij zag een Podruod.
Barch verstijfde. De Podruod liep zo heimelijk als zijn gewicht en de bodem toestonden en hij was al gauw verdwenen.
Barch speurde vlug de hemel af. Was dit de aanval van de Klau die hij verwachtte? Verderop in het dal klonk een scherpe kreet, een hoog gekakel: Barch herkende de stem van Tick. Daarna kwam er een trillende jachtroep. Zware voeten daverden door het bos en de Podruod rende naar de plek waar de kreten vandaan kwamen. Barch bedaarde. Het was een jachtpartij en Tick was de prooi. Hij kon nu beter terugvliegen naar de grot voordat de Klau jager in het zicht kwam.
Barch stuurde het vlot naar zijn parkeerplaats en bleef zitten luisteren. Het hoorngeschal van de Podruods kwam nu uit de kop van het dal. Als Tick de wildernis van rotsen aan de voet van de Kebali wist te bereiken, maakte hij een behoorlijke kans om te ontkomen. Maar het getrompetter verplaatste zich en werd nog heviger. Hij leidt ze naar de grot, begreep Barch. Pijnlijk hinkte hij over het open terrein naar de ingang en bleef daar in de schaduwen staan.
Boven het bos verscheen de lange zwarte rechthoek van het Klau vlot. De jager volgde zijn drijvers alsof het een vossenjacht met honden was. Het vlot naderde. Barch zag het silhouet van de Klau al.
Tick sprong het bos uit, rende zigzaggend langs de grens van de open plek en tuurde in begeerte en doodsnood naar de grotingang. Bang om te komen, bang om niet te komen, dacht Barch. Nou, geef de arme donder een kans. Hij stapte naar buiten. 'Hé, Tick.' Tick keek snel op. 'Kom hier.'
Ticks gezicht was een masker van besluiteloosheid. Zijn ogen flitsten angstig over de open plek; toen hing het vlot van de Klau erboven, lang en zwart als een haai. Vier Podruods stormden het bos uit. Nu wilde Tick wel naar de grot rennen, maar de Podruods sneden hem de pas af. Barch bleef geruisloos staan met zijn wapen in zijn hand. De Podruods naderden Tick uit vier richtingen. Tick verroerde zich niet, maar Barch zag hem verstijven en zijn ogen begonnen uit te puilen. Pas maar op, Podruods, zei Barch in gedachten.
Tick racete naar voren en hij leek gewoon tegen de borst van de dichtstbijzijnde Podruod op te rennen. Hij pakte de grote rode kop beet, plantte zijn voeten op de borst van het wezen en maakte een eigenaardige beweging. De kop draaide rond, een volle driekwart cirkel en het lichaam klapte neer als een omgehakte boom. Tick sprong weg, schichtte razendsnel heen en weer om de overigen te ontwijken. De Podruods klosten her en der en ten slotte kreeg een van hen Tick te pakken. Tick viel, vouwde zich dubbel en vol ontzag was Barch er getuige van hoe hij het enorme lichaam van de Podruod beetgreep en opzij smeet alsof het een bal was.
Nu werd Tick gevangen; de Podruods stortten zich links en rechts op hem als bloedhonden die een das verscheuren. Tick was verloren. De Podruods gingen iets achteruit, zwaaiden hun benen op en lieten ze met soppende geluiden neerkomen. Barch wendde zich af.
Achter zich voelde hij de anderen duwen en hij hoorde gedempt gemompel. 'Stil,' fluisterde hij. 'Ga naar het Grote Gat en zeg ze dat ze stil moeten zijn.'
Eindelijk hielden de Podruods op. Ze keken naar het vlot. De Klau rekte zich lui uit, ging rechtop zitten en keek om zich heen. Zijn blik streek over de schaduwen van de rotsspleet en Barch voelde de rode vierpuntige sterren in de ogen priemen. De zwarte stekelkop inspecteerde de lucht.
Zwarte wolken raceten over de Kebali. Een paar zware regendruppels spetterden op de bladeren. De Podruods riepen hees naar het vlot, wezen naar de wolken. De Klau negeerde hen. Hij gebaarde naar het hogere deel van het dal. De Podruods troepten nors het bos weer in.
De dode Podruod en de bloedige vegen die eens Tick waren geweest, werden achtergelaten.
De regen begon een aarzelende taptoe op de zwarte bladeren. De druppels waren zo groot als knikkers. De Klau drukte een knop in en meteen had hij een kap boven zijn hoofd. Hij bewoog zijn voet; het vlot gleed weg door het dal.
Barch draaide zich om en drong door de stamleden naar de zaal. 'Het Tick-probleem is in ieder geval opgelost.'
23
Komeitk Lelianr zat de lokator te bestuderen. Over de index gebogen controleerde ze de kijkgleuf. Barch stond bij het vuur. Afwezig zag hij het kleurenspel van het vlammen-licht op haar huid. Hij rukte zijn blik los. Jazeker wilde hij dit wezen bezitten. Jazeker was zij iets prachtigs, en ze droeg zijn kind. Maar dat deed alles niet ter zake.
Barch, zei hij bij zichzelf, als je één ding geleerd hebt, dan is 't dat haar manier van denken en de jouwe elkaar niet verdragen. Misschien had zij op haar beurt wel geleerd dat superioriteit en minderwaardigheid betrekkelijk waren en afhingen van de omstandigheden. Misschien had hij, door dit te bewijzen - althans tot zijn eigen tevredenheid - de scherpe kantjes van haar aantrekkelijkheid afgeslepen.