Reading Online Novel

Slaap(27)



‘Je bent moe en hebt koorts,’ zegt Joona zacht. ‘Maar je moet proberen erover na te denken.’





33


Mikael Kohler-Frost ligt in het ziekenhuisbed en hijgt als een aangereden haas. Hij praat zacht voor zich uit, bevochtigt zijn lippen en kijkt Joona met grote, vragende ogen aan.

‘Kun je opgesloten zijn in niets?’

‘Nee, dat kan niet,’ antwoordt Joona rustig.

‘Kan dat niet? Ik snap het niet, ik vind het zo moeilijk om te denken,’ fluistert de jonge man snel. ‘Er is niets om me te herinneren, het is alleen maar donker... alles is net niets en ik haal het door elkaar... Ik haal door elkaar wat ervoor was en wat er in het begin was, ik kan niet denken, er was te veel zand, ik weet niet eens wat dromen zijn en...’

Hij hoest, laat zijn hoofd achterover zakken en sluit zijn ogen.

‘Je zei iets over wat er in het begin was,’ zegt Joona. ‘Kun je proberen...’

‘Raak me niet aan, ik wil niet dat je me aanraakt,’ valt hij hem in de rede.

‘Dat doe ik niet.’

‘Ik wil niet, ik wil niet, ik kan niet, ik wil niet...’

Zijn ogen rollen weg en hij buigt zijn hoofd op een vreemde, scheve manier, sluit zijn ogen en trilt.

‘Er is hier geen gevaar,’ herhaalt Joona.

Na een tijdje ontspant Mikaels lichaam weer, hij hoest even en kijkt op.

‘Kun je iets vertellen over hoe het in het begin was,’ herhaalt Joona vriendelijk.

‘Toen ik klein was... toen was het druk op de grond,’ zegt hij bijna geluidloos.

‘Dus er waren eerst meer mensen?’ vraagt Joona, en er loopt een rilling langs zijn rug waardoor de haartjes in zijn nek overeind gaan staan.

‘Iedereen was alleen maar bang... ik riep mama en papa... en er waren een volwassen vrouw en een oude opa op de vloer... ze zaten op de vloer achter de bank... Zij probeerde me gerust te stellen, maar... maar ik hoorde best dat ze de hele tijd huilde.’

‘Wat zei ze?’ vraagt Joona.

‘Ik weet het niet meer, ik weet niks meer, misschien heb ik alles gedroomd...’

‘Je noemde zonet een oude man en een vrouw.’

‘Nee.’

‘Achter de bank,’ zegt Joona.

‘Nee,’ fluistert Mikael.

‘Herinner je je de naam van iemand?’

Hij hoest en schudt zijn hoofd.

‘Iedereen schreeuwde en huilde en de vrouw met het oog vroeg steeds naar twee jongens,’ zegt hij met een introverte blik.

‘Herinner je je een naam?’

‘Wat?’

‘Weet je de naam van de...’

‘Ik wil niet, ik wil niet...’

‘Het is niet mijn bedoeling je overstuur te maken, maar...’

‘Iedereen verdween, iedereen verdween zomaar,’ zegt Mikael met toenemende kracht. ‘Iedereen verdween, iedereen...’

Mikaels stem breekt en de woorden zijn niet meer te onderscheiden.

Joona herhaalt dat alles goed zal komen. Mikael kijkt hem in de ogen, maar trilt zo hevig dat hij niet meer kan praten.

‘Je bent hier veilig,’ zegt Joona. ‘Ik ben politieman en ik zorg ervoor dat je niets gebeurt.’

De arts Irma Goodwin komt samen met een verpleegkundige de kamer in. Ze lopen naar de patiënt en bevestigen voorzichtig het zuurstofslangetje weer in zijn neus. De verpleegkundige vertelt steeds vriendelijk wat ze doet terwijl ze via het infuusslangetje een angstdempend middel injecteert.

‘Hij moet nu rusten,’ zegt ze daarna tegen Joona.

‘Ik moet erachter komen wat hij heeft gezien.’

Ze houdt haar hoofd scheef en frunnikt aan haar wijsvinger.

‘Is er veel haast bij?’

‘Nee,’ antwoordt Joona. ‘Eigenlijk niet.’

‘Kom dan morgen terug,’ zegt Irma. ‘Want ik denk...’

Haar mobiel gaat en ze wisselt enkele woorden en verlaat de kamer dan gehaast. Joona blijft bij het bed staan en hoort haar door de gang verdwijnen.

‘Mikael, wat bedoelde je met het oog? Je had het over de vrouw met het oog, wat bedoel je?’ vraagt hij langzaam.

‘Het was net... net een zwarte druppel...’

‘De pupil?’

‘Ja,’ fluistert Mikael en hij sluit zijn ogen.

Joona kijkt naar de jonge man in het bed, voelt zijn hartslag dreunen in zijn slapen en zijn stem is stroef als metaal als hij vraagt: ‘Heette ze Rebecka?’





34


Mikael huilt als de sederende medicatie zijn bloed in gaat. Zijn lichaam ontspant, zijn huilen klinkt steeds vermoeider en verstomt volledig in de seconden voor hij de slaap in glijdt.

Joona voelt zich wonderlijk leeg vanbinnen als hij de ziekenhuiskamer verlaat en zijn telefoon pakt. Hij blijft staan, haalt adem en belt de Naald, die de uitgebreide forensische secties heeft verricht op de lichamen die in het Lill-Jansskogen zijn gevonden.

‘Nils Åhlén,’ klinkt het aan de telefoon.