Onvoorwaardelijk(13)
‘Ja hoor, en wat dacht je dan dat er gebeurde met alle baby’s die hier geboren worden?’ vroeg Bess bruusk, terwijl ze met een kop thee in haar hand naar de tafel kwam.
‘Ik weet het niet. Ik had niet gedacht...’
‘Ze houden de kindjes alleen maar hier tot ze gespeend zijn,’ legde Becky uit. ‘Dan worden ze verhuisd naar het grote vondelingengasthuis op Guildford Street.’
‘Zijn er geen meisjes die hun kindje mee naar huis nemen?’
‘Ben jij dat van plan?’ vroeg Bess sceptisch. Ze ging tegenover haar zitten.
‘Nee. Niet naar huis. Ik weet nog niet... goed waarheen.’ Twee andere meisjes kwamen samen naar de tafel, de lange, blonde Sally die boven de tengere Mae met haar kastanjebruine haar uittorende. Ze gingen aan weerskanten van Charlotte zitten.
‘Nou, ik weet wel waar ik heen ga,’ zei Becky. ‘Zo gauw mijn tijd om is, ga ik terug naar het werkhuis.’
‘Maar... wat doe je dan...’
Bess kwam tussenbeide. ‘Je hoeft niemand van ons te veroordelen.’
‘Dat doe ik ook niet. Ik ben alleen verbaasd.’
‘Sommigen van ons hebben geen keus,’ zei Sally zacht, met haar ogen op haar thee gericht.
‘Maar... om een kind achter te laten onder de hoede van vreemden? Dat zou ik nooit kunnen.’
‘O, wees daar maar niet zo zeker van,’ zei Bess. ‘Je weet nooit wat iemand doet voor liefde of voor geld.’
‘Of om in leven te blijven,’ voegde Mae eraan toe.
‘Mijn moeder kan amper mijn broers en zusjes te eten geven,’ zei Becky. ‘Ze zit niet te wachten op nog een mond erbij.’
‘Hoe oud ben je, Becky?’ vroeg Charlotte.
‘Veertien.’
‘Zo jong nog.’
Becky haalde haar schouders op. ‘Ongeveer de leeftijd van mijn moeder toen ze mij kreeg.’
‘En jij, Sally,’ vroeg Charlotte, ‘wat ga jij doen?’
‘Ik heb mijn zoon twee maanden geleden al gekregen. Ik ben zoogster op de vondelingenafdeling. Wist je dat niet?’
‘Nee, ik...’
‘Ik heb mijn figuur zeker nog niet terug als je dacht dat ik nog in de kraam was! Die vruchtencakejes kan ik beter laten staan.’
Bess en Mae lachten.
‘Neem me niet kwalijk, Sally.’
‘Geeft niet, hoor, Charlotte. Ik ben mijn hele leven al aan de forse kant, ik ben wel wat gewend.’
‘En je zoontje, is hij...’
‘Ik ben gezegend met een zus die mijn kleine lammetje verzorgt. Ik werk hier als min tot ik een betere betrekking vind.’
‘Een betrekking?’
‘Als min, natuurlijk. Betaalt goed, je slaapt in de lekker warme kinderkamer van een mooi huis. Ja, dat lijkt me een prettig leventje.’
‘Maar wie voedt je eigen kind?’
‘Net wat ik zeg. Mijn eigen zus. Die is altijd met jong en ze heeft nu een klein handenbindertje, waardoor haar melk goed vloeit. Het is voor haar geen last om er nog eentje te zogen.’
‘Je hebt geluk gehad,’ zei Mae. ‘Mijn zus moest haar kind wegdoen om een betrekking als voedster aan te nemen. Naar zo’n kindertehuis, waar de min er nog drie of vier moest voeden. Het arme ding is zowat verhongerd.’
‘Waarom deed ze het dan? Waarom liet ze haar eigen kind in de steek om andermans kind te voeden?’
‘Dit mens is een beetje dom,’ mompelde Bess zacht – maar wel zo hard dat iedereen het kon horen.
‘Het geld, kindje,’ legde Sally uit. ‘Als ze niet werkt, verhongert ze; en haar eigen kind erbij.’
‘Het spijt me. Ik denk niet dat ik ooit zo’n diepe nood heb gekend. Ik zou dat nooit kunnen, mijn eigen kind in de steek laten om andermans baby te voeden.’
‘Pas op wat je zegt, Charlotte,’ waarschuwde Sally voorzichtig. ‘Ik weet zeker dat je een jaar geleden ook niet had gedacht dat je hier terecht zou komen.’
‘Daar heb je gelijk in.’
‘Hoe... ben je hier beland, Charlotte?’
‘Op dezelfde manier als iedereen, denk ik.’ Maar ze voelde een hevige blos opkomen.
‘Dat kan ik haast niet geloven,’ zei Mae. ‘Wie was de vent? Een baron of zo? Een sluwe graaf die beloofde met je te trouwen?’
‘Misschien is ze verliefd geworden op de lakei en verbood haar vader hen te trouwen,’ zei Becky smachtend.
‘Meisjes, plaag Charlotte niet zo,’ drong Sally aan. ‘Je kunt overduidelijk zien dat ze een dame is.’
Bess snoof. ‘Dat ze een dame was, ja.’
Sally legde haar hand op die van Charlotte. ‘Luister maar niet naar haar, Charlotte. In mijn ogen ben je nog steeds een dame. Met je mooie woorden en je beleefde manieren.’
‘Met mooie woorden en beleefde manieren komt ze hier niet ver,’ zei Mae.