Reading Online Novel

Niet alles is liefde(56)





Op de dag voor Joyce Wingates jaarlijkse kerstreceptie was Clare gekleed in een oude spijkerbroek en een kabeltrui. Daarboven droeg ze haar witte ski-jack, wollen handschoenen, en een lichtblauwe wollen sjaal die haar hals en de onderste helft van haar gezicht bedekte. ’s Middags legde ze de laatste hand aan het versieren van de buitenkant van het huis aan Warm Springs Avenue.

Sinds ze twee weken geleden had geluncht met haar vriendinnen, had ze haar moeder en Leo geholpen met het binnen en buiten versieren van het grote huis. Een vier meter hoge douglas-spar stond in het midden van de hal, versierd met antieke kerstversieringen, rode strikken en gouden lichtjes. De kamers op de benedenverdieping waren versierd met dennengroen, koperen kandelaars, kerstvoorstellingen en Joyce’ uitgebreide notenkrakerverzameling. Het kerstkristal van Spode en Waterford was gepoetst en het tafellinnen lag geperst in de kofferbak van Clares auto te wachten om naar binnen gebracht te worden.

Gisteren had Leo een verkoudheid opgelopen, en Joyce en Clare hadden erop gestaan dat hij de laatste werkzaamheden buiten niet deed, uit angst dat zijn kou zou verergeren. Hij had de taak gekregen om het zilver te poetsen en dennenslingers en rode fluwelen linten rond de mahoniehouten trapspijlen te wikkelen.

Clare had het werk buiten overgenomen en elke keer dat ze het huis in liep voor nog een kop koffie of gewoon om haar tenen te ontdooien, was Leo zenuwachtig geweest en had hij zich er druk over gemaakt dat hij gezond genoeg was om de lichtjes in de overgebleven struiken te hangen. Dat was misschien zo, maar gezien zijn leeftijd wilde Clare niet het risico lopen dat de kou erger werd en uitliep op een longontsteking.

Het werk was niet moeilijk of zwaar, alleen ijskoud en dodelijk saai. Het grote huis was versierd met verlichte takken die rond de deur, langs de veranda en rond elke stenen pilaar hingen. Twee levensgrote rendieren van peperbesjes stonden in de voortuin, en verlichte zuurstokken omzoomden het voetpad en de oprit.

Clare verplaatste de ladder naar de laatste struik om het overgebleven snoer met lampjes op te hangen. Na dit snoer was ze klaar en ze keek ernaar uit om naar huis te gaan, haar whirlpool met heet water te vullen en erin te blijven zitten tot haar huid rimpelde.

De zon scheen en verwarmde de vallei tot een behaaglijke min 0,5 graden, wat een verbetering was ten opzichte van de min 3 graden van gisteren. Clare klom op de ladder en hing de lampjes rond de top van de tweeënhalve meter hoge struik. Leo zou haar zowel de populaire als de natuurkundige naam van de boom kunnen vertellen, daar was hij heel goed in.

Het bevroren gebladerte kraakte terwijl het langs de mouw van Clares jas schuurde en haar tenen waren al een uur geleden gevoelloos geworden. Ze voelde haar wangen niet meer, maar haar vingers in haar met bont gevoerde handschoenen bewogen nog steeds. Ze leunde tegen de struik om de lampjes rond de achterkant te wikkelen en voelde haar mobiele telefoon uit haar jaszak glijden. Ze greep er een seconde te laat naar en het dunne mobieltje verdween in de struik.

‘Verdomme.’ Ze stopte haar handen tussen de bladeren en duwde de takken opzij. Ze ving een glimp op van de zilver met zwarte klaptelefoon terwijl hij dieper naar het midden van de struik zakte. Ze leunde naar voren, boog over de bovenkant van de ladder en reikte zo ver mogelijk naar het midden. De toppen van haar handschoenen raakten de mobiel en hij verdween nog verder in het dichte gebladerte. Toen ze haar hoofd uit de struik trok, draaide er een voertuig de oprit op dat naar de achterkant van het huis reed. Tegen de tijd dat ze om zich heen keek was de auto uit het zicht verdwenen. Ze nam aan dat de bloemist die kerststerren, krokussen en amaryllissen voor het feest kwam brengen, een beetje vroeg was.

Ze liep naar de achterkant van de struik die het dichtst bij het huis lag, en duwde de bevroren takken opzij. Ze schuurden langs haar gezicht en ze moest ineens aan spinnen denken. Voor het eerst sinds ze buiten was, was ze blij dat de temperatuur onder het vriespunt lag. Als het zomer was geweest, had ze liever een nieuw mobieltje gekocht dan het risico te lopen dat ze spinnen in haar haar kreeg.

‘Hallo, ijskonijn.’

Clare kwam overeind en draaide zich zo snel om dat ze bijna viel. Sebastian Vaughan liep naar haar toe; het zonlicht scheen in zijn haar en verlichtte hem als een aartsengel die uit de hemel was neergedaald. Hij droeg een spijkerbroek, een zwarte donzen parka en een glimlach op zijn gezicht die minder hemelse gedachten deed vermoeden. ‘Sinds wanneer ben jij hier?’ vroeg ze terwijl ze achter de zware bladeren vandaan kwam.

‘Ik ben er net. Ik herkende je kont toen ik de oprit op reed.’

Ze fronste haar voorhoofd. ‘Leo heeft niet gezegd dat je zou komen.’ De laatste keer dat ze hem had gezien, had hij haar gekust, en de herinnering daaraan bracht een blos op haar bevroren gezicht.