Nachtvlucht(99)
‘Je vriend komt er zo aan. Hij wordt nog even nagekeken.’
Ik wilde zeggen dat Nick niet mijn vriend was, maar ik zweeg. Te lastig om uit te leggen. De verpleegster slofte achter de rolstoel aan, vele gangen door. Ik probeerde me te oriënteren, maar gaf het op. Na wat een eeuwigheid leek hield ze stil voor een kamer en duwde de deur open.
‘Een kamer helemaal voor jou alleen. Je boft,’ vond ze.
‘Nou,’ zei ik.
Ze liet het bed zakken en hielp me erin, waarna ze me instopte. Ze hadden mijn kleren kapotgeknipt en ik had niets anders aan dan een verwassen ziekenhuishemd.
‘Heb je het koud?’
‘Een beetje.’
Ze liep naar een kast en haalde er nog een deken uit, die ze over me heen legde.
‘Als je iets nodig hebt, druk je maar op de rode knop. Ik zal je nog een kop thee brengen om op te warmen.’ Zachtjes verliet ze de kamer.
Ik trok de dekens op tot aan mijn kin. Ik keek om me heen. Kille bedoening. Op dit moment hoorde ik in bed te liggen. In mijn eigen bed welteverstaan, niet in een ziekenhuisbed. Voor het eerst sindsik uit het water was gevist, stond ik mezelf toe om aan de gebeurtenissen van die nacht te denken. Waar was Alex? Hadden ze hem al te pakken? Nick had me wel iets verteld, kon ik me herinneren, maar ik wist niet meer precies wat. Volgens de verpleegster kwam hij er zo aan. Ik gaapte. Ik wilde wakker blijven, maar zelfs luciferstokjes zouden niet kunnen verhinderen dat mijn ogen dichtvielen.
Voor mijn gevoel had ik net een minuut geslapen, maar de klok tegenover me gaf toch echt aan dat het bijna halfacht was. Een tergende dorst dreef me uit bed en ik strompelde naar de badkamer. Mijn lijf voelde aan alsof het was gebruikt als springkussen. Toen ik bukte, schoot er een scherpe pijn door mijn nek en mijn lijf. Water had me nog nooit zo goed gesmaakt. Als gehypnotiseerd staarde ik naar de straal. Je had het nodig om te overleven, maar het kon net zo goed je dood worden. Een huivering roetsjte over mijn rug.
Ik waagde een blik in de spiegel en herkende mezelf nauwelijks. Mijn haar plakte aan elkaar en deed me denken aan de dreads waar ik als twintigjarige maandenlang mee rond had gelopen. Het leek alsof een kind met zwart krijt lijnen op mijn voorhoofd en mondhoeken had getekend. Er liep een veeg bloed over mijn wang. Ik pakte een stuk wc-papier, maakte het nat en poetste mezelf zo goed en zo kwaad als het ging schoon. Achter me klonk een kort klopje. Een andere verpleegster dan van die nacht stond in de deuropening. Net als alle verpleegsters die ik inmiddels voorbij had zien komen, had ze een abonnement op lelijke sandalen.
‘Zo jongedame, jij hebt er een heel avontuur op zitten, heb ik gehoord.’ Ze bracht het alsof het iets goed was.
‘Volgens de arts mag ik naar huis.’
‘Ik stel voor dat je eerst even gaat douchen en ontbijten.’ Ze verdween en kwam weer terug met twee handdoeken en een stapeltje kleding. ‘Die heeft je vriend voor je gebracht. Ik moest zeggen dat hij je om elf uur op komt halen, dus tot die tijd kun je het rustig aan doen.’
Voordat ik kon protesteren, verdween ze weer. Verlost van het blauwe hemd draaide ik de douchekraan open. Nu pas zag ik dat mijn benen onder de blauwe plekken zaten, net als mijn armen. Een paar nagels waren afgebroken. Het was een kleine prijs die ik had moeten betalen voor mijn leven. De blauwe plekken zouden na verloop van tijd verkleuren en wegtrekken, mijn nagels zouden weer aangroeien, maar het zou nog wel even duren voordat de doodsangst die ik had gevoeld toen Alex me probeerde te verdrinken zou verdwijnen. Ik liet het warme water op me neerkletteren.
Nick was langs Sascha geweest, zag ik. Het waren haar spijkerbroek en T-shirt die ik aantrok. Sascha had een kleinere schoenmaat dan ik en ik wurmde mijn voeten in de gympen. De gedachte aan mijn zusje maakte dat ik even ophield met het strikken van de veters. Arme Sascha. Hoe zou mijn kleine zusje dit ooit te boven komen? Met mijn handen kamde ik provisorisch mijn haar. Nick had er zelfs aan gedacht om tandpasta en een tandenborstel te kopen, net als deodorant. Zijn zorgzaamheid maakte dat mijn keel werd dichtgeknepen.
Na het ontbijt gaf de klok aan dat ik nog anderhalf uur op Nick moest wachten. Ik staarde naar buiten. Mijn kamer keek uit over het park dat aan het ziekenhuis grensde. Het was een zogenoemd geïntegreerd ontwerp. De architect van het ziekenhuis had ook het park ontworpen, omdat ze geloofde dat buitenleven het herstel bevorderde. Het ziekenhuis was zo gebouwd dat alle kamers van patiënten uitkeken op het park. De kantoren van het personeel en de operatiekamers bevonden zich aan de andere kant.
De bewolking van de vorige dag was verdwenen en de lucht was felblauw. Het beloofde een stralend mooie herfstdag worden. Ik wilde dat ik me vanbinnen ook zo voelde. Ik had verwacht dat mijn hart zou overstromen van voldoening nu eindelijk was bewezen dat mijn broer geen moordenaar was, maar er was alleen maar een onpeilbare leegte. Er was te veel gebeurd. Ik probeerde nog wat te slapen, maar zodra ik mijn ogen dichtdeed, projecteerden de beelden van die nacht zich als dia’s op mijn netvlies. Misschien kon ik beter een stukje gaan lopen, of afleiding zoeken in een van de winkeltjes beneden. Ineens bedacht ik dat Lian hier ook nog lag. Moeizaam klom ik uit bed. Met de lift, naar boven. Ik zag mezelf in het grijze metaal dat me omsloot en nog voordat de lift zich in beweging kon zetten, drukte ik op het knopje om de deuren weer te openen. De trap was beter.