Nachtster(66)
Hij deed gewoon wat hij geprogrammeerd werd te doen. Zijn lichaam en geest volgden Romans aanwijzingen op, al bleef zijn hart, dat niet beheerst kon worden door een ander, mij altijd trouw.
Zelfs als hij me verlaat zodat ik een keus kan maken tussen hem en Jude, houdt hij evenveel van me als altijd. Zoveel zelfs dat hij niet weet of hij de pijn overleeft als hij me weer kwijtraakt. Maar hij weet zeker dat hij er goed aan doet, dat het nobel en juist is. Hij is bereid me los te laten als ik daarvoor kies.
Die dagen zonder mij voelt hij zich verloren, eenzaam en somber. Herinneringen uit zijn lange verleden plagen hem, maar hij denkt dat dat terecht is. Hij is dolgelukkig als ik weer terugkom, maar is diep vanbinnen niet zeker dat hij dit verdient.
Ik voel de angst die hij onderdrukte in de tijd dat ik werd beheerst door zwarte magie, door mijn eigen stomme schuld. Ik voel hoe graag hij me wil vergeven voor alles wat ik in die periode heb gedaan.
Ik ervaar nu zijn liefde op zo’n diepgaande manier, dat ik me helemaal leeg en nederig voel als ik zie hoe overvloedig ze is. Nooit is zijn liefde minder intens geworden. Nooit is hij gaan twijfelen door al die eeuwen heen, ook niet in het afgelopen, hectische jaar.
Ik voel me nederig doordat hij zijn gevoelens voor mij nooit in twijfel getrokken heeft, zoals ik die voor hem.
Ook al heb ik hem dan een aantal malen afgewezen, ik weet nu iets wat ik me al die tijd niet realiseerde.
Mijn liefde voor hem is ook nooit veranderd.
Ik heb eraan getwijfeld, haar op de proef gesteld en ik ben af en toe een andere kant op gegaan, maar al die verwarring bestond alleen maar in mijn hoofd.
Diep vanbinnen wist mijn hart de waarheid.
En nu weet ik ook dat Haven het mis had.
Het is niet altijd zo dat de een meer van de ander houdt dan andersom.
Als twee mensen voorbestemd zijn voor elkaar, dan houden ze evenveel van elkaar.
Anders, misschien, maar wel evenveel.
Hoe ironisch. Eindelijk besef ik dit en realiseer ik me de waarheid over hem en mij en nu ben ik gedoemd de rest van de eeuwigheid hangend in deze leegte door te brengen, nadenkend over alles wat ik gemist heb.
Omhuld door een oneindige duisternis en compleet afgezonderd van alles en iedereen om me heen. Achtervolgd door foute beslissingen uit mijn verleden die eeuwig voorbijvliegen. Het lijkt een oneindige uitzending die voor altijd op herhalen staat, treiterend tonend wat ik had kunnen hebben als ik andere keuzes gemaakt had.
Als ik mijn hart gevolgd had, in plaats van mijn hoofd.
Eén ding is nu zo volledig duidelijk, het is bijna verblindend. Ja, Jude is er altijd al geweest, altijd liefdevol en aardig en vrijgevig. Maar Damen is mijn enige echte zielsverwant.
Ik doe mijn mond open en wil hem wanhopig graag roepen. Ik wil zijn naam voelen op mijn lippen, mijn tong en ik zou hem zo graag willen bereiken.
Maar er komt geen geluid uit me.
Zelfs als dat zou lukken, zou niemand me horen.
Dit is het.
Mijn eeuwigheid.
Geïsoleerd.
Donker.
Herhaaldelijk gekweld door een verleden dat ik niet kan veranderen.
Ik ben me ervan bewust dat Drina hier ergens is. Roman ook. Alle drie gevangen in onze eigen versie van de hel, zonder een manier om elkaar te bereiken, zonder einde in zicht.
Dus doe ik het enige wat ik nog kan: ik sluit mijn ogen en geef me over. Wat er ook gebeurt, ik weet het nu in elk geval.
Ik heb het antwoord gevonden waarnaar ik zo lang op zoek was.
Geluidloos fluister ik voor me uit de ruimte in, mijn lippen bewegen vlug, stilletjes, maar zonder ophouden. Ik roep zijn naam, ik roep hem bij me.
Niet dat het zin heeft.
Niet dat het iets uithaalt.
Daar is het veel te laat voor.
Zevenentwintig
Zijn stemgeluid zweeft over me heen, door me heen en om me heen. Het is net een vaag gezoem, heel ver weg, dat oceanen, werelddelen en sterrenstelsels doorkruist om mij te bereiken.
Ik kan niet reageren, ik kan niet antwoorden.
Het heeft geen zin. Het is niet echt.
Een waanbeeld.
Een gemene truc van Schaduwland.
Niemand kan me bereiken nu ik hier hang.
Mijn naam klinkt als een smeekbede op zijn lippen. ‘Ever, schatje, doe je ogen eens open en kijk me aan... alsjeblieft!’ Het klinkt zo bekend. Volgens mij heb ik die woorden eerder gehoord.
Net als die vorige keer kost het me moeite terug te komen. Langzaam til ik een ooglid op en ik zie hem naar me staren. Zijn wenkbrauw scheef van opluchting en de diepe, donkere ogen die me indringend aankijken.
Maar het is niet echt. Het moet een of ander spelletje zijn. Schaduwland is een wrede, eenzame plek en ik kan het me niet veroorloven hierin te trappen.
Hij slaat zijn armen om me heen en houdt me stevig vast, wiegend. Ik laat het gebeuren en zink weg in de omhelzing. Het mag dan nep zijn, maar het is prettig, dus waarom zou ik me verzetten?
Weer probeer ik zijn naam te zeggen, maar hij drukt zachtjes een vinger tegen mijn lippen en fluistert: ‘Zeg maar niets. Het is al goed. Je bent in orde. Het is voorbij.’