Nachtster(5)
Damen kijkt me aan met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ja. Ik dacht dat ik je dat de eerste keer al had uitgelegd. Ik wilde niet dat je zoiets vreselijks zou zien. Het heeft geen zin traumatische ervaringen opnieuw te beleven. We kunnen ze toch niet veranderen.’
Ik schud mijn hoofd en sluit mijn ogen, maar daarmee kan ik de wrede beelden niet tegenhouden die zich nu in mijn hoofd blijven herhalen. ‘Ik geloof dat ik niet besefte dat jíj dat allemaal zelf bewerkte. Ik dacht dat het door de plek kwam – dat Zomerland geen slechte elementen toeliet of zo...’
Daar laat ik het bij; ik maak de zin niet af. Ik herinner me de donkere, regenachtige, griezelige plek die ik ontdekt heb en weet dat, net als yin en yang, elke duisternis een lichtpuntje heeft, en andersom. Blijkbaar geldt dat ook voor Zomerland.
‘Ik heb deze plek gecreëerd, Ever. Speciaal voor jou – voor ons. Dat betekent dus ook dat ik degene ben die de scènes samenstelt.’ Hij klikt het scherm weer aan en selecteert dit keer nadrukkelijk een vrolijk plaatje van ons terwijl we wegglippen van een drukbezocht dansfeest. Het is een van de mooie momenten van mijn lichtzinnige, Londense leventje dat ik zo leuk vind. Het is een poging de sfeer te verbeteren, de duisternis die we net gezien hebben te verjagen, maar het werkt niet echt. Als je ze eenmaal gezien hebt, zijn die verschrikkelijke beelden niet gemakkelijk meer te vergeten.
‘Er zijn diverse redenen waarom we ons eerdere levens niet kunnen herinneren zodra we reïncarneren. Wat je net meemaakte is er zeker een van. Soms is het te kwetsend om te verwerken, te pijnlijk om aan te kunnen. Herinneringen blijven je achtervolgen. Ik kan het weten, ze laten mij nog steeds niet met rust. En dat al meer dan zeshonderd jaar lang.’
Hij gebaart dan wel naar het scherm, naar een veel blijere versie van mij, maar dat helpt niet. Er is geen troostpleister die kan verzachten wat ik nu weet.
Tot op dat moment was ik er zo zeker van dat mijn leven als arme Parijse dienstmeid het ergst was. Maar om een heuse slavin te zijn geweest? Ik schud mijn hoofd. Dat had ik nooit gedacht. Ik zag het totaal niet aankomen. En om eerlijk te zijn, moet ik nog steeds bijkomen van de beestachtigheid ervan.
‘Het doel van reïncarnatie is zo veel mogelijk verschillende levens te ervaren,’ legt Damen uit als hij mijn gedachten leest. ‘Op die manier kunnen we de belangrijkste levenslessen leren: liefde en medeleven. Door je letterlijk in een ander te verplaatsen – en die ander ben je dan zelf.’
‘Je zei toch dat het erom ging ons karma in evenwicht te houden?’ Ik frons mijn wenkbrauwen. Soms kan ik het allemaal niet meer volgen.
Hij knikt met een vriendelijke en geduldige blik. ‘We ontwikkelen ons karma door de keuzes die we maken. Hoe vlug of langzaam we beseffen wat werkelijk belangrijk is in de wereld. Hoe snel we ons kunnen overgeven aan de ware reden dat we hier zijn.’
‘En dat is?’ vraag ik, nog steeds afgeleid. ‘Die ware reden, bedoel ik?’
‘Van elkaar houden.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Niet meer, niet minder. Het klinkt makkelijk zat, alsof het doodeenvoudig is. Maar als je goed kijkt naar onze geschiedenis, inclusief wat je net hebt gezien, dan moet het volgens mij duidelijk zijn dat het een lastige les is voor heel veel mensen.’
‘Dus je wilde me hiertegen beschermen?’ Mijn nieuwsgierigheid begint aan me te knagen. Enerzijds wil ik meer zien, weten hoe zij (ik!) dit overleefd heeft. Anderzijds weet ik dat iemand die zo’n pak rammel kan incasseren met zoveel waardigheid en zonder een kik te geven, er al veel te veel heeft gekregen.
‘Ondanks wat je net zag, wil ik dat je weet dat er wel degelijk ook betere momenten waren. Je was zo knap en stralend en toen ik je eindelijk daarvandaan wist te halen...’
‘Wacht even. Heb je mij gered?’ Ik staar hem aan met grote ogen alsof ik mijn eigen prins op het witte paard heb gevonden. ‘Heb je me bevrijd?’
‘Min of meer...’ Hij knikt, maar zijn blik dwaalt af en hij klinkt gespannen. Ik merk dat hij dit onderwerp dolgraag wil laten voor wat het is.
‘Waren we dan... gelukkig?’ Ik wil het hem horen zeggen. ‘Ik bedoel, echt helemaal gelukkig?’
Hij knikt. Hij maakt een vlugge op-en-neerbeweging met zijn hoofd en dat is het weer.
‘Tot Drina me vermoordde.’ Ik zeg hardop wat hij liever niet wil uitspreken. Het was altijd Drina die mijn dood bespoedigde, dus waarom zou het dit keer anders zijn geweest? Ik merk dat zijn gezicht verstrakt en hij nerveus beweegt met zijn handen, maar toch zet ik door. ‘En, vertel eens, hoe heeft ze het dit keer gedaan? Heeft ze me voor een koets geduwd, van een rots gegooid, in een meer verzopen, of was het dit keer eens iets nieuws en aparts?’