Nacht in Parijs(51)
‘Waar ben je?’ roept ze paniekerig.
Natuurlijk is ze in paniek. Hij is vertrokken zonder iets te zeggen.
‘Ik moest plotseling naar Brussel,’ herhaalt hij zijn oude leugen, ‘een sterfgeval van een familielid.’
‘Ja, dat vertelde mevrouw Brunes.’
Ze gelooft er geen woord van. Hij hoort het.
‘Na de begrafenis kom ik terug,’ belooft Milos. ‘Zo snel mogelijk.’ En daarna gaan we samen weg. Ergens heen waar het veilig is. Weg uit Frankrijk. Naar Mazuren, het land van Chopin. Hij spreekt weliswaar geen woord Pools, maar het is vlak bij de Russische grens. Misschien spreekt Nadja een beetje Pools of kunnen ze zich met haar Russisch redden. Of anders praten ze met niemand. Ze hebben immers genoeg aan elkaar.
‘Gilles, waarom heb je me niet eerder gebeld?’ Ze stelt de vraag zonder enig verwijt.
‘Ik eh…’ Er steken allerlei emoties de kop op die hij nu niet kan gebruiken. ‘Ik was druk met het regelen van de begrafenis.’
‘Gaat alles goed met jou?’ klinkt het bezorgd.
‘Alles is goed, Snoepje.’
‘Echt waar…?’
Zijn ogen branden. Nog even en hij gaat huilen. Mijn god. Het is meer dan vijfendertig jaar geleden dat hij gehuild heeft. Als klein kind, schuilend bij oma voor de klappen van zijn dronken vader. Hij herinnert zich hoe ze een van haar grammofoonplaten opzette. De Regendruppel Prelude. Hij zal het nooit vergeten. Het gevoel in de muziek op te gaan en alles te vergeten. Licht, ruimte, vrijheid. Daarna nam hij zich voor om te ontsnappen aan het ouderlijke huis, aan de misère van La Valette. Kind af, nooit meer huilen. In plaats daarvan liegen, bedriegen, stelen, slaan, vechten. Alles wat je doen moet om een plekje te veroveren in de boze grotemensenwereld heeft hij gedaan. Genadeloos, zonder spijt of moraal, gevoelloos. De perfecte moordenaar. Nadja heeft het pantser doorbroken. Het liefst zou hij zich in haar schoot willen werpen, kind zijn en opnieuw beginnen.
‘Alles is goed,’ herhaalt hij met een stem die op breken staat.
‘Waar ben je, Gilles? Kan ik je ergens bereiken?’
‘Ik bel jou.’ En pas alsjeblieft op, wil hij zeggen, maar uit zijn mond komt slechts een soort reutel. Snel drukt Milos het gesprek weg, laat zich op zijn rug op het bed vallen en staart naar het plafond van de hotelkamer. De scheuren in het stucwerk beginnen weer absurdistische trekjes te vertonen. Monsters met opgeblazen koppen en kronkelige tentakels. Het is alsof hij een koortsdroom heeft. Het plafond en de muren komen op hem af en benemen hem de adem. Hij zet de iPod aan en luistert naar Horowitz, maar het effect blijft uit. De spanning in zijn lijf trekt niet meer weg. Zenuwen? Weerzin? Het plan voor vanavond is even smerig als zinloos. Milos sluit zijn ogen en probeert er niet aan te denken.
De rit naar Ivry-sur-Seine had iets bevreemdends. Ze had de route zo vaak gereden, maar dit keer leek alles anders. De straten, de huizen, de bomen. Straks zouden Evelyne en Hotze haar op de drempel opwachten. Chantal had nog even getwijfeld of ze zou afbellen. Sorry, werk. Het zou overkomen als een flauwe smoes. Bovendien, na haar afspraak met Jarre had ze tijd gewonnen, genoeg om een paar uur door te brengen met Hotze en Evelyne.
Chantal sloeg de rue des Malassis in. Vrijstaande huizen met garages omgeven door lommerrijke tuinen. Straten met eenrichtingsverkeer en brede stoepen. Een veilige buurt. Veel gezinnen met kinderen. Hier was ze geboren, hier had ze haar eerste wankele pasjes gezet en had ze leren fietsen, terwijl Hotze met gestrekte armen achter haar aan holde, bang dat ze zou vallen.
Terwijl ze haar scooter neerzette, zwaaide de voordeur al open. Hotze en Evelyne samen op de drempel. Chantal moest meteen denken aan de foto van Lavilliers zoon in New York. De happy couple. Ze voelde een lichte steek in haar borst. Zoenen. Eerst Hotze, daarna Evelyne. Vervolgens begon iedereen door elkaar heen te praten. Chantal overhandigde het tasje met wijn. De naam van de delicatessenzaak op het tasje leek Hotze even in verlegenheid te brengen, waarna hij met een kwieke pas naar de keuken verdween om de Labaume Ainé & Fils in de koelkast te leggen en alles voor de aperitief te halen. Ze bood aan om te helpen, maar daar wilde hij niets van weten. Chantal kende hem nauwelijks terug. Vlot, energiek. Niks slome Hotze.
Ze volgde Evelyne naar de woonkamer. Vreemd om te zien met wat voor vanzelfsprekendheid Evelyne zich door het huis bewoog. Een vrouw op een plek waar al jaren geen vrouw meer geweest was. De meubels stonden anders. De canapé, die de doorgang naar de tuindeuren altijd een beetje geblokkeerd had, was tegen de muur gezet, fauteuils waren verplaatst. De kamer leek opeens veel groter, minder somber. En het rook anders, frisser. Chantal keek om zich heen. Verdomd, nergens een asbak te bekennen.